114W0073.TXT
PL.BEVER 114W
73 (III,c)
Uitgevoerd te : Bever
In opdracht van N.V. STAGRO HARELBEKE
Door : GEOLAB GENT
Datum : 1982
Grondstalen verzameld door Prof. De Breuck (LTG) N° Bever 383DBl
Boringsmethode : kernboring
Hoogte van het maaiveld : 32.00 m
Totale diepte :
Aard der grondlagen Diepte m
Grijze kleisteen met plaatselijk enkele kleine, grillige
pyriet(?) vlekken, regelmatig splijtbaar (soms iets onregel
matiger), matig verweerd, plaatselijk iets lichter van kleur 15.00
Grijze kleisteen (plaatselijk lichtgrijs) met soms enkele
pyriet(?) vlekjes, min of meer regelmatig splijtbaar, matig
verweerd (onderaan sterker verweerd), van 17-19 m : brokkelig
splijtbaar (rond 15,5 : plantenwortels) 19.00
Grijze tot lichtgrijze kleisteen, afwisselend brokkelig ver-
weerd tot massiever en minder verweerd, plaatselijk splijt-
baar in tabletten 21.00
Grijze tot lichtgrijze kleisteen, regelmatig splijtbaar, met
plaatselijk een pyrietvlekje, matig verweerd, rond 23 m :
met een klein zand(?)lensje (verhard) 23.00
Lichtgrijze kleisteen, regelmatig splijtbaar met sporadisch
een pyrietvlekjes, tamelijk massief uitzicht, bovenaan (23,20m)
een (?) kwartsgangetje, weinig tot plaatselijk matig verweerd 25.00
Lichtgrijze kleisteen, goed splijtbaar (bovenaan zeer goed)
met sporadisch een pyrietvlekje, bovenaan weinig verweerd
(massief uitzicht) vanaf 27 m tot dieper : matig verweerd;
plaatselijk met zeer dunne (1 mm) laagjes bruin, fijn
materiaal (volgens gelaagdheid): kleur te wijten aan (?)
ijzer hydroxiden (?) 31.00
Grijze kleisteen, matig verweerd, regelmatig splijtbaar,
onderaan plaatselijk enkele pyrietvlekjes 39.80
Grijze kleisteen tot grijze "psammoschiefer", duidelijk harder
dan de hogergelegen gesteenten, meestal niet duidelijk
splijtbaar, massiever uitzicht (kwartsiet-gelijkend), met
plaatselijk enkele pyrietstipjes of -vlekjes, matig verweerd 41.50
Grijze psammoschiefer, hard, massief, slecht splijtbaar :
splinterende breuk (plaatselijk beter splijtbaar), minerali-
saties (o.a. pyriet ?) op niveau : 41,60 (gelaagd karakter)
en op niveau 42,7/42,8; matig tot sterk verweerd 43.20
Grijze psammoschiefer tot kleisteen, meestal regelmatig
splijtbaar, matig tot sterk verweerd, met plaatselijk
enkele (verweerde) pyrietvlakjes 43,20 einde
Petrografie en kleianalyse : op 5 monsters (X-straal difraktogram
en thermogravimetrie) 23,5 m, 27,6 m, 31,7 m, 34,5 m, 36,5 m.
Samenstelling nagenoeg dezelfde op de 5 monsters triokiëdrisch
chloriet; muskoviet, kwarts, kleine hoeveelheden veldspaten en
kleine hoeveelheden kaolieniet (brief van Prof. Dr. W. De Breuck
21.11.1982 aan de Directeur-generaal der Mijnen, Ir. J. Medaets).
----------------------------------------------------------------------------
Verslag boorbeschrijving van boring 383DB1 te Bever
1. Algemeen
De boring 383DB1, werd uitgevoerd in juli 1980, naast het gemeentehuis te Bever, in de vallei van de Plasbeek. Het maaiveld bevindt zicht op +32 m T.A.W.. De Paleoïsche sokkkel (het Massief van Brabant) werd aangeboord op een diepte van 13 m (+19 m T.A.W.) tot op een diepte van 43,20 m (-11,2 m T.A.W.). Merk op dat, volgens de aanduidingen op de kisten de boring tot op 46 m diepte zou gaan, waarvand de twee laatste kisten, elk plaatsbiedend aan twee meter kern, twee en een halve meter kern zouden bevatten (van 41 tot 46: 2 kisten met elk 2,5 meter kern).
Gezien het plannen van een tweede boring in Bever, dient, met behulp van de bestaande gegevens van dit gebied een geschikte boorplaats gezocht te worden. Een nieuwe beschrijving van de reeds bestaande boring zou hiertoe kunnen bijdragen.
2. Beschrijving
Een korte macroscopische beschrijving van de boring werd uitgevoerd in de kelders van het Geologische Instituut te Gent, op 22 oktober 1998.
Noot: bovenaan de boring werden bleke fragmenten in een donkergrijs tot zwart gesteente opgemerkt, en zodoende werd het donkergrijze als matrix bestempeld en het bleekgrijze als fragmenten in deze matrix. Dit werd zo in de beschrijving aangehoudend niettegenstaande dit dieper niet altijd duidelijk is en de bleke delen volumineus veel belangrijker zijn. Het gebruik van de term matrix (doelend op de donkergrijze delen) is hier dus subjectief en zeker niet strikt te nemen
diepte beschrijving
13-15 m Lithologie: zachte donkergrijze fijnkorrelige klei- tot siltsteen, met verspreide harde witte hoekige fragmenten waarin duidelijk gelaagdheid te zien is (doorsnede: van enkele mms tot enkele cms). Deze zijn iets grofkorreliger dan de donkere matrix (silt tot grove silt) en volledig aangetast door silicificatie. De gelaagdheid in deze fragmenten is niet uniform georiënteerd, maar onregelmatig geplooid en afgesneden. In deze fragmenten is de vervorming eerder ductiel (niet noodzakelijk tectonisch!), de hoekige vorm van de fragmenten zelft duidt op meer breekbare condities. De fragmenten zijn dikwijls verlengd volgens de splijting. Op sommige plaatsen zijn duidelijk min of meer vervolgbare lagen te zien, dikwijls doorsneden door normale zachthellende breukjes (fig. 1a en 1b). Van 13,75 tot 13,85 m zitten meerdere bleke fragmenten tegen elkaar, waarin restanten van gelaagdheid onregelmatige, afgesneden plooistructuren beschrijven. De fragmenten zijn soms hoekig, soms eerder afgerond en verlengd volgens de splijting (fig. 1c). Een onregelmatig, sterk asymmetrisch plooitje komt voor op 13,75 m (fig. 1c), vermoedelijk niet tectonis van aard. Van 13,85 tot 14 m zit in de zwarte klei- tot siltsteenmatrix een stuk bleekgrijs nogal zachte poreuze siltsteen, hetwelke op zijn beurt ook uit verschillende aanpalende fragmenten lijkt te bestaan. De kern van 14 tot 15 m bestaat bijna uitsluitend uit een bleekgrijzee zachte siltsteen, weerom bestaande uit vormen en orientaties en een discontinu karakter. Vooral onderaan het interval 14-15 m betreft het duidelijk een breccie van kleine en grote hoekige bleekgrijze fragmenten die onderling in contact zijn: dikwijls ontbreekt de zwarte tot donkergrijze matrix. (Het zachte poreuze karakter van het gesteente komt naar voor uit het bekrasbaar zijn met een vingernagel, en het zuigende geluid wanneer de steen nat gemaakt wordt). De splijting helt overal ongeveer 20°. Stretching lineations komen voor op de splijtingsoppervlakken parallel met de hellingsrichting van de splijting.
15-17 m Hetzelfde gesteente komt hier voor, een zachte poreuze bleekgrijze siltsteen waarin onregelmatige discontinue bandingen lopen. De brecciatie van hoger komt hier minder voor en lijkt vervangen te zijn door grillige vloeistructuren (soft sediment deformation), alhoewel beiden ook samen voorkomen. Deze splijting helt 20° en lineaties zijn georïenteerd parallel aan de hellingrichting van de splijting.
17-19 m Hetzelfde gesteente maar met meer donkergrijze matrix aanwezig. Ook komen terig hoekige witte gesilicifeerde fragmente voor waarin een gelaagdheidsrestant te zien is. De donkergrijze delen lijken nog steeds een matrix te vormen voor de bleekgrijze poreuze siltsteen. Er treedt terug meer breekbare vervorming op, brecciatie, vooral in het deel 17-18 m (fig.1d). Rond 17,60 m treden, behalve langs splijtingsparallelle mm-dikke adertjes ook mineralisaties op langsheen subvertikale barstjes en adertjes. De splijting is niet zo uitgesproken als hoger. Zwakke lineaties komen voor volgens de hellingsrichting van de splijting.
19-21 m Verbrokkelde kernen (verbrokkeld preferentieel langs de splijting), slecht recuperatie. Het gesteente is relatief homogeen in vergelijking met hoger: bleekgrijze poreuze siltsteen. Hierdoor is de gelaagdheid en eventuele onregelmatigheden in het gelaagdheidsverloop zo goed als onzichtbaar. Striaties lopen subparallel met de hellingsrichting van de splijting.
21-23 m Het gesteente is nog steeds een zachte poreuze bleekgrijze siltsteen zonder dat een duidelijke wazige vlekken. Gezien de observaties hoger kunnen dit hier ook verstoringen, vloeistructuren of aaneengekitte fragmenten van eenzelfde lithologie zijn. De splijting helt 30° bovenaan, 25° onderaan. Zwakke lineaties komen voor volgens de splijtingshelling.
23-25 m Goede, weinig verbrokkelde kernen. Nog steeds hetzelfde bleekgrijze homogene gesteente (fig. 1e), met weerom indicaties voor een discontinu en grillig verloop van de lagen (afgeleid uit kleurcontrasten). Mineralisaties treden op langsheen de splijting en langsheen subvertikale barstjes (23,20 m). De splijting helt bovenaan 20°, onderaan 25°.
25-27 m De kernen zijn zeer homogeen: zelfde poreuze bleekgrijze zachte siltsteen, soms met een par donkergrijze tot zwarte vlekken (paar cm lang, paar mm breed), opgelijnd volgens de splijting, soms overgaand in dunne zwarte gemineraliseerde barstjes. Er is geen duidelijke gelaagdheid te observeren, behalve lokaal het voorkomen van iets donkerdere bandingen, die in strekking haaks staan ten opzichte van de strekking van de gelaagdheid. De splijting helt 30° rond 26 m en 30° rond 27 m. Striaties lopen volgens de hellingsrichting van de splijting. Er lijkt een lichte torsie voor te komen op de splijting: een verschil van ongeveer 020° over een kernafstand van 20 cm.
27-29 m Het gesteente is nog steeds analoog. Echter, vanaf 28,20 m komt er meer afwisseling voor: discontinue lensvormige bandingen komen voor (donker en bleker) subparallel met de splijting. De splijting helt 20° rond 27 m en 20° rond 28 m. Striaties/linaties komen voor subparallel met de splijtingshelling.
29-31 m Zelfde gesteente, relatief homogeen (poreus, zacht, bleekgrijs, siltsteen), met af en toe het voorkomen van cm- tot mm- dikke banden, lensvormig, verlengd volgens de splijting. Mineralisaties en oxydaties komen voor langs de splijtvlakken. De splijting is uitgesproken en helt 20° rond 30 m.
31-33 m Volledig analoog als voorgaande: homogene bleekgrijze poreuze siltsteen (nog steeds met vingernagel te bekrassen) met wat vage, soms onregelmatig verlopende bandingen, dikwijls volgens S1 opgelijnd. Mineralisaties komen voor in dunne mm-dikke zwarte barstjes volgens de splijting en rond 32,50 m ook langsheen een subvertikaal barstje. De splijting helt 25° rond 31,5 m en 25° rond 32,5 m. Er zit nog steeds een lichte torsie op de splijting.
33-35 m Idem. Meer bandingen naar onderen toe, die steeds zacht hellen, soms volgens de splijting, soms tegengesteld aan de splijting. Een iets meer bruinige tot groenige tint in het bleekgrijze gesteente. Barstjes met zwartkleuring en/of mineralisaties in sommige splijtingsvlakken. De splijting helt bovenaan 20° en 20° rond 34,5 m. Zwakke striaties komen voor parallel met de splijting.
Noot:Vanaf 28 meter waren de kernen overwegend goed met een goede recuperatie. Vanaf hier tot onderaan veel verbrokkelde kernen.
35-37 m Het gesteente is minder homogeen. Hetzelfde bleekgrijze, poreuze gesteente, met duidelijke donkerdere langwerpige vlekken, soms hoekig, uitgerokken volgens de splijting. Deze vlekken lijken fragmenten van een andere iets donkerder en fijner lithologie te zijn. De schikking en het voorkomen van deze fragmenten doet weer denken aan een verstoring voor de splijtingsvorming. Op 35,80 m komen heel wat gemineraliseerde barstjes voor, subparallel aan de splijting. De splijting helt 30° op 35,20 m en 25° rond 37 m.
37-39 m Het gesteente is nog steeds hetzelfde. Het lijkt echter terug meer homogeen te worden. In vergelijking met een monster van het interval ronde 25 m is het gesteente hier harder, maar nog steeds poreus en met een vingernagel bekrasbaar. De splijting helt 25° bovenaan de kern 37-38 m.
39-41 m Herzelfde gesteente que uitzicht en kleur (relatief homogene, poreuze, bleekgrijze siltsteen), maar is veel harder dan hoger (zeer moeilijk bekrasbaar met een vingernagel), en de donkerdere bandingen erin zijn minder duidelijk. De kernen vertonen gele, zwavelkleurige tot groengele vlekken (als een uitslag op het gesteente), soms ook wat oxydatieverkleuring. Zwarte vlekken, te vergelijken met nodules, die in tegenstelling tot de gelige vlekken een scherpe begrenzing hebben, komen voor, verlengd evenwijdig aan de splijting. De lange as van deze zwarte vlekken gaat tot maximum 5 cm lengte, de korte as tot 1 à 2 cm. In deze zwarte, scherpbegrensde nodule-achtige vlekken zitten subvertikale barstjes met mineralisatiexs (pyriet) (zie deel 40,5 m). Deze mineralisaties komen soms ook dispers voor in de zwarte vlekken. Er lijkt muscoviet/sericiet (?) voor te komen op een breukvlakje parallel met de splijting (40,5 m) (een duidelijk gestrieerd oppervlak met een parelmoerglans). De splijting helt 20°. Striaties komen voor subparallel aan de hellingsrichting van de splijting.
41-43.5 m In de lithologie zit weinig verandering: nog steeds een relatief homogene bleekgrijze siltsteen, hard. Hier en daar komen nog verspreide donkergrijze vlekken voor, als wazige fragmenten van een donkjerder lithologie. Veel verkleuringen komen voor, vooral in het deel van 42,25 tot 43,5 (?): gelige zwavelkleurige tot groengele vlekken. Deze wazige vlekken zijn wat verlengd volgens de splijting en lijken rond (gemineraliseerde ?; niet altijd duidelijk) barstjes geconcentreerd te zijn. Zeer dunne gemineraliseerde zwarte barstjes lopen volgens de splijting. Ook nog hier en daar een zwarte vlek, verlengd volgens de splijting, waaring mineralisaties voorkomen. Verder ook roestkleuring, vooral in het deel 41 tot 42,25 m, in vlekken op het gesteenteoppervlak. Rond 42,20 m is er mineralisatie langsheen een dunne subvertikaal barst. De splijting helt 30° bovenaan de kernen, 30° onderaan.
43.5-46 m Het gesteente is qua uitzicht analoog: een bleekgrijze poreuze siltsteen. Er is geen duidelijke gelaagdheid te zien. Het gesteente lijkt terug iets zachter te zijn (vooral deel 43,5 tot 44,75), nog steeds harder dan rond 25 m, maar zachter dan rond 42 m. Gelige tot groene wazige vlekken lopen volgens de splijting verlengd. Mineralisaties in adertjes, parallel aan de splijting en langs subvertikale barsten. Rond 45,80 m: mineralisaties in een subvertikaal barstje. De splijting helt 20° bovenaan, 25° onderaan. Striaties lopen subparallel aan de hellingsrichting van de splijting, soms met een afwijking tot 020° hierop.
3. Veralgemening van de observaties
a. Lithologie en sedimentologie
Het grootste deel van de gekernde boring bestaat uit een zachte poreuze bleekgrijze siltsteen (fig. 1e) , waarin slechts lokaal bandingen voorkomen die gelaagdheid kunnen zijn. Nergens kunnen we een relevante eenduidige stratigrafische polariteit bepalen. Observaties boven 19 m diepte totnen grijze bleekgrijze en witte siltsteen fragmenten in een donkergrijze tot zwarte kleiige tot siltige matrix (fig. 1a tot 1d). Deze matrix verdwijnt onder de 19 m diepte. Het is niet duidelijk of de homogene delen nog ergens in deze matrix zitten of dat het hier gewoon gaat om het contact van twee verschillende lithologische eenheden. In de delen waar duidelijk een contrast in lithologie kan onderscheiden worden (bovenaan de boring) kunnen discontinue gelaagdheidsverlopen, brecciaties (fig. 1b en 1d) en vloeistructuren (fig. 1c en 1d) opgemerkt worden. De brecciaties zijn duidelijk pre-splijting (de splijting gaat er, mits wat refractie gewoon door), de vloeistructuren mogelijk ook. Deze pre-splijtingsvervormingen worden geïnterpreteerd als soft-sediment deformation: intraformationele breccies en slumps. Mogelijk is het deel met de donkergrijze tot zwarte matrix een ander lithologisch pakket dat over of op de onderliggende bleekgrijze poreuze siltsteen geslumpt is (of vice-versa gezien we geen duidelijke polariteit kunnen vaststellen), met een contactzone van een 5 à 10-tal meter, waarin fragmenten van beide lithologieën door mekaar zitten. De wazige onregelmatige grijze, dikwijls discontinue en lensvormige vlekken en bandingen die lager in de relatief homogene bleekgrijze siltsteen voorkomen kunnen op dezelfde manier verklaard worden (soft-sediment deformation die minder goed op te merken is gezien maar één lithologie erin betrokken is).
b. Splijting, striaties en lineaties, plooien
De splijting helt praktisch uniform doorheen de kern, met een helling die schommelt tussen 20 en 30° (fig. 1). Lokaal werden kleine variaties in de strekking van de splijting opgemerkt (020° maximum). Gezien de slechte aansluiting van de kernen en kernfragmenten kan de verdere variatie van de strekking van de splijting niet nader bestudeerd worden (blijft de torsie optreden in dezelfde zin naar onderen toe, of is deze torsie lokaal en draait ze lager terug?). Lineaties en striaties lopen over het algemeen subparallel met de hellingsrichting van de splijting. Beiden worden geacht de tectonische transportrichting weer te geven, die hier dus praktisch loodrecht op de strekking van de splijtin loopt (cf. Marcq gebied). Zowel lineaties (stretching lineations, eerder ductiel) als striaties (eerder breekbaarà zijn opgemerkt. Op sommige plaatsen is het niet duidelijk of het om lineaties dan wel striaties gaat. De fragmenten (van de breccies) zijn dikwijls verlengd en opgelijnd langs de splijting (fig. 1a tot 1d). Bandingen zijn diwijls uitgerokken langs de splijting. Verplaatsingen treden op langs de splijtvlakken. Dikwijls gaat het om normale verplaatsingen (afschuivingen), soms ook om inverse verplaatsingen (opschuivingen). Gezien de homogeniteit van het grootste deel van de boring zijn ook deze obsevaties beperkt tot het deel boven 19 m. Gezien de uniformiteit van de gesteenten zijn geen duidelijk tectonische plooien opgemerkt. Bovenaan vertonen de fragmenten in de donkergrijze matrix dikwijls kleine plooivormen, maar deze worden beschouwd als niet-tectonisch (fig. 1c). Het voorkomen van tectonische plooien is evenwel niet uit te sluiten.
c. Mineralisaties
Mineralisaties in barsten en aders komen voor in twee duidelijke sets: één set parallel tot subparallel met de splijting, één set subvertikaal. Deze sets lijken voor te komen doorheen gans de boring. Merk op dat er meer voorkomen dan vermeld in de beschrijving. De set parallel met de splijting lijkt naar onderen toe meer frequent te zijn dan hoger. Behalve pyriet, is de identiteit van de van de mineralisaties onduidelijk. Vanaf 40,5 m diepte komen zwarte, scherp begrensde, nodule-achtige vlekken voor, van een paar cm diameter, verlengd volgens de splijting. Hierin komen mineralisaties voor, sommige in subvertikale barstjes, sommige dispers.
d. Andere
Gele, zwavelkleurige tot groengele wazige vlekken komen voor vanaf ongeveer 39 m. Ook deze zijn wat verlengd volgens de splijting en lijken geconcentreerd te zijn rond gemineraliseerd splijtvlakken. Waarschijnlijk houdt dit verband met de sulfide mineralisaties. De porositeit en de zachtheid van het gesteente is mogelijk een gevolg van alteratie (sericiet? Talk?). Het gesteente lijkt naar onderen toe harder te worden, vooral vanaf ongeveer 39 m diepte. Silicificatie is opgemerkt in de bovenste delen van de boring (witte gesilifieerde fragmenten in de donkergrijze matrix). Mogelijk komt silificatie lager ook nog voor (?).
T.N. Debacker
Aspirant FWO
Gent, oktober 1998
Fig. 1: monsters van de boorkern, doorgezaagd loodrecht op de strekking van de splijting, volgens de lineaties/striaties, behalve b, dewelke loodrecht op de lineaties gezaagd is. De kernwanden (KW) en de splijting (S1) staan aangeduid. De boring heeft een diameter van ongeveer 10,5 cm. Merk op dat de figuren iets donkerder zijn dan in werkelijkheid.
a) monster van 13,40 m diepte, toont de donkergrijze kleiige tot fijnsiltige matrix met daarin verstoorde lagen van bleekgrijze siltsteen. Zachthellende normale breukjes komen voor, subparallel aan de splijting (bovenaan). De laagjes onderaan het monster zijn meer verstoord, gebreccieerd (zie ook b)
b) Zelfde monster als a, gezaagd loodrecht op de coupe door a. Weerom vallen normale breukjes op bovenaan het monster. In de onderste helft is een duidelijke brecciatie merkbaar (présplijting)
c) Monster van 13,75 m diepte. De lithologie is nog steeds hetzelfde als in a en b. Centraal komt een plooistructuur voor, naast relatief afgeronde bleekgrijze fragmenten (rechtsonder), die opgelijnd zijn volgens de splijting, maar toch de plooistructuur lijken te volgen.
d) Monster van 17,60 m diepte. De lithologie is nog steeds dezelfde. Uitzicht van een breccie, met hoekige fragmenten (pré-slijting), die opgelijnd zijn volgens de splijting (centraal). Behalve hoekige fragmenten komen ook meer afgeronde, meer ductiele structuren voor (links)
e) Monster van 23,15 m diepte. Is een relatief homogene bleekgrijze poreuze zachte siltsteen die over het grootste deel van de boring voorkomt.