Skip to content. | Skip to navigation

Personal tools

You are here: Home / arch / 108W / 108W0409.TXT

108W0409.TXT

***************************************************************************
ADMINISTRATIEVE & TECHNISCHE GEGEVENS
---------------------------------------------------------------------------
Kaart-Nr: 108W
PLAAT: Visé
Nr: 409 (VII, a)
Type Boring: Horizontaalboring in Schacht D, diepte 35 m onder
maaiveld volgens as tunnel (dus van oost naar west)
Topografische kaart: 34/7
Uitgevoerd te: Voeren - Moelingen, Elvenschans (Navagne)
Postnr: 3790
Adres boorplaats: Schansstraat 1
Voeren-Moelingen
Opdrachtgever: Distrigas
Boorfirma: Crystal Drilling
Boordatum: November 1997
Topografie: LGIH - ULg (werfgeoloog Pilawsky)
Stalen door: de boormeester
Boringsmethode: wireline kernboring
Lengte & doormeters: kerndoormeter 10.5 (houten kernkisten) tot 6.4 m
(blauwe kernkisten)
Grondwaterstanden:
1ste maal: voortdurende wateruitstroming
Bij rust :
Tijdens pompen:
Debiet: 3 tot 100 m³/h tijdens boring
Waterzaaknr:
Totale diepte: 120.20 m horizontale lengte
Stalen bewaard: ja (cf. Opmerking 4.)
Maaiveld/ref. peil: + 55 m (niveau horizontaalboring ca. 20 m beneden
maaiveld)
X: 242975 (coordinaten schacht D)
Y: 161425
NIS-code: 73054

---------------------------------------------------------------------------
BOORBESCHRIJVING
---------------------------------------------------------------------------
Kistnr * Diepte (m) * Kernstrook * Geboorde lengte (gerecupereerde lengte L)
(m) * Kernkwaliteit * Lithologische beschrijving en structuur
---------------------------------------------------------------------------
Kist 1 (0.00-1.20)
Kernstrook 1 (0.00-0.65 L 0.62)
0.00-0.50: grofkorrelige beton
0.50-0.62: fijne beton

Kernstrook 2 (0.65-1.20 L 0.60)
0.00-0.23: fijne beton
0.23-0.60: 4 deels herboorde stukken
zeer fijnkorrelige grijze kalksteen met fijne calcietaders haaks op ss, i 70?,
ss 55?

Kist 2 (1.20-2.85)
Kernstrook 3 (1.20-1.65 L 0.40) massieve kern
donkere zeer fijne koolstofrijke (zwart afgevende) kiezelhoudende kalksteen,
zeer fijn en regelmatig gelamineerd (type distale turbidieten), ss 57-62?
met calcietaders, meest fijn (1-2 mm dik), occasioneel dik (2-5 cm dik) met
beginnende brecciatie bij het doorsnijden van de zwarte gelaagdheidsvlakken
(hetgeen meest voorkomt bij dergelijke dikke aders), i 65? met strekking dwars
op ss

Kernstrook 4 (1.65-2.65 L 0.87) massieve kern, gebarsten rond 40 cm
Zelfde turbidietische kalksteen met wat bleekzandiger laminaties en enkele
spiegelglijvlakken, ss 59?; de dikkere bleekzandige laminaties (3 mm dikte)
vertonen boudibnage-achtige vervormingen

witte calcietaders volgens i 47? haaks op ss en tegengesteld afhellend; 2
dikke aders rond 0.35 en 0.50

Kernstrook 5 (2.65-2.85 L 0.12) 1 kernstuk
zelfde kalksteen

Kist 3 (2.85-4.50)
Kernstrook 5, vervolg (2.85-3.60 L 0.75) massieve kern, verdraaid rond 0.40
Zelfde donkere fijnturbidietische kalksteen, slechts enkele fijne dwarse
calcietaders
op 70 cm kern gebroken volgens splijtvlak i 43? met richting 45? op ss

Kernstrook 6 (3.60-4.50 L 0.90) massieve kern
blijft zelfde fijnturbidietische kalksteen, minder zwart afgevende
laagvlakken, ss 58?
zelfde dwarse, dichte diaklazen op 8, 20, 31, 82 cm, helling wordt minder
groot (<43?)
op 80, 88 cm enkele onregelmatige halfopen calcietaders (1 cm dik, soms
ontdubbeld)

Kist 4 (4.50-6.15)
Kernstrook 6, vervolg (4.50-5.00 L 0.55) massieve kern
zeer fijne, dofzwarte fijnturbidietische kalksteen, niet zwart afgevend
kern gekloven volgens dwarsdiaklaas met wisselende helling tot 15?
rond 40 cm meer gebroken volgens licht uitgeloogde gepyritiseerde
onregelmatige splijtvlakken

Kernstrook 7 (5.00-6.15 L 1.15) massieve kern
zelfde fijnturbidietische kalksteen, ss 64?
rond 20-27 cm opgebroken volgens onregmatig splijtvlak, i ca. 12? (mmogelijk
watervoerend)
weinig zeer fijne calcietstringers volgens i 45? haaks op ss, verminderend tot
i 22?
op 6.05 scherpe overgang naar blekergrijze fijnbioklastische kalksteen, met
afwisseling tussen bleekgrijze spariet en donkergrijze wackestone in
onregelmatig afgelijnde banden (wackestone meer verkiezeld); ss 55?
turbidietische laminaties volgens i 60?: bleke zone snijdt laminaties af;
contact erosief; bioklastisch niveau rust vermoedelijk op de turbidieten (in
dat geval anticlinale asduikingszone gepasseerd, afhelling in westelijke
richting?)

Kist 5 (6.15-8.00)
Kernstrook 7, vervolg (6.15-6.55 L 0.38) massieve kern
aanvankelijk bioklastische grijze kalksteen met donkergrijze banden, afnemende
bioklasten (bioklasten niet determineerbaar, maar fragmenten tot 2-3 cm groot,
met brachiopoden en gastropoden) en vanaf 15 cm terug turbidietisch, met
geleidelijke overgang
kern gebroken rond 23 cm, eronder halfopen splijtvlak volgens i 72? ondulerend
volgens strekking ss maar tegengesteld afhellend, met groene bentonietneerslag
talrijker wordende calcietstringers 1-2 mm dik, afhellend haaks op ss;
calcietstringers kunnen uitzonderlijk verspringen op gestylolitiseerde
laagvlakken

Kernstrook 8 (6.55-8.00 L 1.35)
0- 23 cm, kern gebroken volgens zelfde open splijtvlak met calciet en pyriet
en groene bentonietneerslag
grijze kalksteen met verspreide fijne bioklasten (ditmaal ook crinoiden)
23-30 cm, bovencontact splijtvlak i 40?
compacte zwarte verweerde breksie, zwarte verkiezelde kalksteen met boxwork
calcietstringers in onregelmatig contact met de gewone donkergrijze kalksteen
met sporen van laminaties, i 65?, verstoord
30-40 cm, calcietbreksie in donkergrijze kalksteen
aders bevatten binnenin pyrietzoom
in de grootste oorspronkelijke holtes bezaaid met bruine (Fe)
calcietkristallen komt neerslag van aquamarijnkleurige compacte bentoniet

40-135 cm, in massieve kern, gebroken rond 105 cm
zeer fijne bleekgrijze licht kiezelige kalksteen, tussen 70 en 90 cm sterker
verkiezeld, tussen 90 en 100 cm rijker aan bioklasten
eronder terug grijs fijnkorrelig
met sterke onregelmatige calcietdooradering, vooral haaks op gelaagdheid, maar
ook volgens gelaagdheid: interactie geeft breksie-achtig patroon
echte calcietbreksie tussen 110 en 130 cm met brede aders met centrale holtes

Kist 6 (8.00-9.90)
Kernstrook 8, vervolg (8.00-8.10 L 0.18) kern massief maar met halfopen
barsten, door drukontlasting, die gemakkelijk uit elkaar zouden kunnen vallen
blijft fijntubidietische gelamineerde kalksteen, ss 60?, banden met verspreide
bioklasten
splijtvlakken i50? haaks op ss (ook gevolgd door fijne calcietaders) en
volgens ss

Kernstrook 9 (8.10-8.20 L 0.10)
losse stukken in opgebroken siltige grijze kalksteen

Kernstrook 10 (8.20-9.60 L 0.97) gebroken in stukken van 8 tot 14 cm
kalksteen dofzwart verweerd; geen sedimentaire structuren meer te zien, ss 60?
met andere halfopen splijtvlakken, o.a. volgens richting calcietaders, i50?
tot 70? haaks op ss
met geleidelijke toename van de porositeit naar onder toe: onderste 10 cm met
calciet-pyriet opvulling of omkorsting van onregelmatige kleine holtes (0.5
cm) - lijken op glaebulen van paleosol

Kernstrook 11 (9.60-9.90 L 0.35) opgebroken volgens splijtvlakken in keilen
van gemiddeld 5 cm
dofzwarte maar terug meer compacte verkiezelde kalksteen
met gemamellonneerd splijtvlak volgens ss aan de top
op 30 cm spiegelglijvlak volgens ss gevolgd door 2 cm brede calciet
lenticulaties

Kist 7 (9.90-11.85)
Kernstrook 11, vervolg (9.90-10.35 L 0.23)
kern gebroken volgens ss (met spiegelglijvlakken) en haakse helling, i40?;
onderste deel in fijnere brokjes
dofzwarte verkiezelde kalksteen, aanvankelijk met sporen van fijne laminaties
onderste stuk zeer sterk poreus
blijvend met spiegelglijvlakken

Kernstrook 12 (10.35-11.85 L 1.38)
0-16 cm poreus en gebroken, herboord; rest massieve kern
0-16 cm, dofzwarte, zwart afgevende (koolstofrijke) poreuze verkiezelde
kalksteen, in onregelmatig contact met volgende eenheid
16-138 cm, eerder bleekgrijze fijne siltige kalksteen met fijn bioklastengruis
brede (tot 2 cm) en fijne (ca. 1 mm) calcietaders haaks op gelaagdheid volgens
i65?, maar ook volgens zwakke hoek met ss (i70?); om de 5 cm dooraderd
op 40 cm splijtvlak volgens ss, ca. 2 mm gevuld met los zwart organisch
materiaal (invulling van bovenuit), met donkere verweringszoom van 1 cm dikte
op 70 en 115 cm, halfopen splijtvlakken, i37? volgens ss, verbonden door
subvertikale ondulerende dichte styloliet

Kist 8 (11.85-14.00)
Kernstrook 12, vervolg (11.85-13.45 L 1.58) kern massief, stukken tussen 10
en 40 cm
0-47 cm, donkergrijze fijnbioklastische licht kiezelige massieve kalksteen
op 15 cm zwart glijvlak, i62?, met parallel stel calcietaders
47-70 cm, donkere poreuze breccieuze zone met wormvormige calciet en
pyrietnesten uitgerokken volgens i75? tot vert. Met langgerokken pijpvormige
holtes (in subvertikale positie in de kern, in feite dus subhorizontaal)
op 60 cm gelaagdheidsvlak ss 60? met zwart verpulverd organisch materiaal met
dikte 0.5 cm
70-88 cm, donkergrijze fijne massieve kalksteen

88-106 cm, geleidelijk overgaand in bleekgrijze siltige kalksteen met enkele
fijne calcietaders
106-120 cm, donkergrijze bioklastrijke (vooral kleine brachiopoden) licht
verkiezelde kalksteen
120-135 cm, fijne donkergrijze siltige kalksteen
135-158 cm, donkergrijze sterk verkiezelde kalksteen vol kleine brachiopoden,
ten dele uitgeloogd (talrije fijne holtes)

Kernstrook 13 (13.45-13.65 L 0) niets

Kernstrook 14 (13.65-14.00 L 0.34) kern vrij massief, in 3 stukken gebroken
zwarte sterk verkiezelde grof bioklastische kalksteen (vooral brachiopoden en
crinoiden, ten dele uitgeloogd en holtes nalatend)
met breccieus uitzicht, met grote fragmenten turbidietische en fijnkorrelige
verkiezelde kalksteen (mass flow deposit?)

Kist 9 (14.00-15.90)
Kernstrook 14, vervolg (14.00-14.30 L 0.27) 3 kernstukken
0-20 cm, donkere uitgeloogde grofbioklastische kalksteen met brede calcietader
met piramidale vrijgroeiende kristallen
20-27 cm, snelle overgang naar donkere fijn suiker-korrelige kalksteen
(dolomiet) vol zeer fijne calcietstringers

Kernstrook 15 (14.30-15.90 L 1.51) 9 kernstukken tot 26 cm lang, slecht
aansluitend tot 35 cm en op 75 cm
0-15 cm, donkere kalksteen, nog met dolomietische textuur, met vertikale
calcietstringers (bijna niet opbruisend)
15-55 cm, donkergrijze bioklastische kalksteen (crinoiden-brachiopoden) met
zwarte, onregelmatige vertikaal ondulerende verkiezelde wackestone banden
55-75 cm, blekergrijze siltige kalksteen vol onregelmatige calcietstringers,
tot semi-breccieus uitzicht
75-135 cm, grijze grof bioklastische kalksteen, slechts zeer gedeeltelijk
uitgeloogd; naar onder toe geleidelijk minder bioklasten, meer
calcietstringers en geoden, met opgebroken wackestone bandjes
135-151 cm, fijne siltige kalksteen vol calcietstringers tot boxwork

Kist 10 (15.90-17.70)
Kernstrook 15, vervolg (15.90-17.30 L 1.50) kern massief, 8 stukken tot 33 cm
lang (5 - 18 - 11 - 7 - 23 - 26 - 9 - 5 - 9 - 33 cm)
0-5 cm, herboorde stukken in donkergrijze verkiezelde kalksteen
vervolgens grijze fijn-bioklastische fijne siltige kalksteen met brede (tot
3 cm) gestoorde donkergrijze wackestone banden, onregelmatige calcietaders
soms verbredend tot open geoden (calcietaders snijden wackestone banden af)
vanaf 50 cm regelmatiger sporen van stratificatie: aanvankelijk bleekzandige
turbidietische laminaties, ss 38?, met nodulaire verkiezelingen
vanaf 65 cm ss versteilend en voorkomend onder de vorm van halfopen barsten;
ook de calcietdooradering wordt onregelmatiger: op 120 cm echte breksie in 10
cm brede zone

Kernstrook 16 (17.30-17.70 L 0.40) kern in 5 stukken, max. 10 cm
grijze fijne siltige kalksteen, geleidelijk meer verkiezeld (hard klapperend
geluid bij aankloppen en hoekige breukvlakken)
met vertikale calcietstringers tot licht breccieus aan einde kern

Kist 11 (17.70-19.30)
Kernstrook 16, vervolg (17.70-18.00 L 0.28) gebroken in hoekige fragmenten van
3 tot 10 cm lang
grijze licht siltige kalksteen; bleekzandige turbidietische laminaties bij de
top; ss 50?
splijtvlakken i55? tegengesteld aan ss (bc diaklaas) en i75? haaks op ss ac
diaklaas), deze laatste gevolgd door parallelle calcietstringers
naar onder toe meer verkiezeld


Kernstrook 17 (18.00-19.30 L 1.35) sterk gebroken in stukken van 19 - (tussen
19 en 50 cm max. 5 cm) - 16 - (tussen 66 en 75 cm max. 3 cm) - 22 - 11 - 10
- (tussen 118 en 126 cm max. 3 cm) - 9 cm
fijne donkergrijze kalksteen, aanvankelijk turbidietisch, ss 50?, met halfopen
vertikale barsten
rond 20, 40 tot 65, 115, 135 cm brede calcietaders, licht breccieus rond
hoekig verkiezelde kalksteen, met vrijgroeiende kristallen in open gedeelten
rond 50 cm, 8 cm dikke donkere verkiezelde wackestone band
op 95 cm verkiezeld bandje, 1 cm

Kist 12 (19.30-20.90)
Kernstrook 17, vervolg (19.30-20.80 L 1.58) massieve kern in stukken van 28
- 42 - 17 - 3 - 28 - 23 - 13 cm, laatste stuk overlangs gebarsten
fijn-siltige grijze kalksteen met fijnbioklastische lens bij de top, 5 cm dik;
in de bovenste 120 cm subvertikale barsten, halfopen door drukontlasting,
aansluitend op calcietlenzen
op 30 cm echte styloliet, ss 55?
kalksteen eronder fijn turbidietisch geband met bleekzandige lenzen, tot 70
cm, licht geboudineerd in de bredere (3 mm) bandjes
van 85 tot 100 cm, calcietbreksie in fijnere turbidietische kalksteen (enkel
donkere laminaties)
aan de basis blekere turbidietband, langs onderkant met wormvormige
uitstulpingen (onder-boven criterium?)
Op 120 cm, calcietgevulde barst volgens ss 68?
tot 145 cm, massieve kalksteen
145-158 cm, opnieuw fijn gelamineerd

Kernstrook 18 (20.80-20.90 L 0.12) 2 stukken, bovenste herboorde naval,
onderste 8 cm in-situ
fijne grijze kalksteen, breccieus dooraderd volgens zwakhellende band

Kist 13 (20.90-22.60)
Kernstrook 18, vervolg (20.90-22.30 L 1.38) massieve kern: 0-52 cm in 3
stukken; 52-83 cm opgebroken waaronder 1 stuk van 10 cm; 83-138 cm in 4
stukken tot 24 cm lang
grijze fijn-siltige compacte kalksteen, dooraderd met calcietstringers, zowel
vertikaal als volgens ss
op 12 cm dunne (1 mm) pyrietlens, dwars op ss
rond 90 cm, enkele verspreide bioklasten
rond 40 en 100 cm, fijne turbidietlaminaties
rond 50 en 115 cm, bleke nodulen uitgerokken volgens i0?
tussen 70 en 83 cm breccieus dooraderd volgens i20?, met fragmenten 1 op 1 cm,
glanzend met schelpachtige breuk (chert-kwaliteit)
hieronder fijne tot halfopen barsten volgens i60? tot vertikaal ondulerend,
soms met fijne pyrietneerslag

Kernstrook 19 (22.30-22.60 L 040) kern massief maar gebroken volgens
splijtvlakken haaks op ss; grootste kernstukken 14 - (6 fijngebroken) - 13 -
7 cm
zelfde compacte bleekgrijze verkiezelde kalksteen, vooral van boven vaag
turbidietisch geband volgens ss 67?, soms gevolgd door calcietaders en dan op
deze vlakken openbrekend
met bleke knolvorming onafhankelijk van gelaagdheid
ook donkere chert knolvorming onafhankelijk van gelaagdheid
in onderste 10 cm sterk dooraderd, met vezelige calciet met holtes (lenzen 2-3
mm dik)

Kist 14 (22.60-23.60)
Kernstrook 19, vervolg (22.60-23.60 L 1.17) kern massief tot 86 cm in stukken
van 20 - 26 - 6 - 23 - 10 cm; rest meer opgebroken volgens 2 vertikale
splijtvlakken met een keil van max. 16 cm lengte
massieve bleekgrijze verkiezelde kalksteen met, rond 40 en tussen 70 en 90 cm
vage bleekzandige laminaties, soms stylolietisch, in banden van ca. 5 cm dik,
gescheiden door minder gebande zones van ca. 10 cm dik, ss 68?
bleke knolvorming volgens i 0?
vanaf 100 cm meer donkergrijs, ten dele herboord

vrij sterk calcietdooraderd, volgens ss, tegengesteld aan ss (i53?), dwars op
ss (i37?) tot subhorizontaal, en vooral haaks op ss (subvertikaal), in dunne
stringers, soms halfopen en verdikkend

Blauwe kernkist 1
kernstrook 23.55-24.55 L 1.00
Top 5 cm herboord, kernstukken 35 - gebroken 4 - 10 - overlangs gebroken 15
- gebroken 35 cm
herboorde naval in zwarte fijnbioklastische verkiezelde kalksteen, licht
dooraderd
bleekgrijze verkiezelde kalksteen, met onregelmatig verdeelde donkere en
zeldener bleekzandige laminaties, ss 68?
met platte bleekzandige knollen volgens i 0?, 1 op 5 cm
fijne calcietdooradering, i70? haaks op ss tot halfopen barsten om de 5 cm,
met pyrietneerslag
op 95 cm dunne pyrietader volgens i 0?

kernstrook 24.55-25.60 L 0.93
Top 5 cm gebroken; kernstukken 30 - steil gebarsten 14 - 5 - 24 - 7 - 6 cm
zelfde verkiezelde kalksteen, met laminaties, soms licht gestylolitiseerd, ss
67?
bleke knolvorming volgens i 0?
op 35 cm, halfopen laagvlak met pitted oppervlak
rond 45 cm, 1 haaks splijtvlak
in onderste 10 cm geleidelijk donkerder en iets poreuzer

kernstrook 25.60-26.50 L 0.50
Sterk gebroken; grotere kernstukken 11 - 7 - 15 cm
zelfde eerder donkergrijze gelamineerde verkiezelde kalksteen; ss 85?
vooral naar onder toe talrijke aders tot 3-4 mm breed, i 47?

kernstrook 26.50-26.90 L 0.58
35 cm brokken naval - kernstuk 23 cm steil gebroken volgens splijtvlak i70?
haaks op ss 80?
donkergrijze fijngelamineerde verkiezelde kalksteen, blijft compact; slechts
sporen van fijne dooradering, met verspreide pyriet

kernstrook 26.90-29.10 L 0.38
0-12 cm: heterogeen zwart zand
12-38 cm: kleine brokken in donkergrijze verkiezelde kalksteen, compact met
wisselende porositeit (meer poreuze brokken blijven onverwacht hard maar zijn
zwart en structuurloos)

Blauwe kernkist 2
kernstrook 29.10-30.70 L 0.16
6 cm, glanzend zwarte chert in een sterk gespleten brok, met schelpbreuk
7 cm, zwarte klei, sterk fijnzandig (vermoedelijk geen Paleozoicum, maar
ingesijpeld Krijt)
3 cm, zwarte chert

kernstroken 30.70-31.24-34.30 L 0.00
Kernstrook 34.30-37.30 L 0.31
Brokjes zwarte korrelige chert en fijner gruis
aan de top uitgeprepareerde aders in wormvormig kluwen

kernstrook 37.30-39.80 L 0.58
Top kernstuk 9 cm - over 15 cm gebroken volgens splijtvlakken - fijnere
brokken (1-3 cm) - kernstuk 6 cm
Dofzwarte chert met poreuze zones volgens gelaagdheid (ss ca. 65?) met sporen
van splijting en dooradering, vooral in tegengestelde richting (i35?)
naar onder toe eerder donkergrijze verkiezelde kalksteen met splijting, maar
geen schelpbreuk meer (geen echte chert)

kernstrook 39.80-41.50 L 0.95
Gebroken; grootste kernstuk 8 cm, de andere < 5 cm

blijft dofzwarte tot donkergrijze licht poreuze maar harde verkiezelde steen
met rechte splijtvlakken volgens gelaagdheid (ss 47?) en diaklazen (o.a.
haaks, i ca. 80?); vlakjes met pytietneerslag

kernstrook 41.50-44.50 L 0.60
Gebroken, grootste kernstuk 7 cm
mengeling van dofzwarte verkiezelde steen met rechte splijtvlakken en zwarte
meer dichte chert
met uitgeprepareerde kwartsaders, hetgeen een aanwijzing is voor open ruimten
of ruimten gevuld met niet-geconsolideerd materiaal, waarvan niets in de
kernbuis gerecupereerd is (wel in terugkeerspoeling), soms met pyrietneerslag

kernstrook 44.50-47.50 L 0.57
Alles herboorde brokken, max. 5 cm
zelfde dofzwarte steen, met chert-achtige zones
soms sporen van oorspronkelijke laminaties, aangeduid door verschillen in
porositeit

Blauwe kernkist 3
kernstrook 47.50-50.50 L 0.65
Brokken max. 3 cm
van boven meer dofzwarte korrelige chert
van onder meer glanzende chert met schelpbreuk

kernstrook 50.50-52.10 (in 2x gerecupereerd) L 0.80
Brokken in wisselende grootte, toch meerdere tot 5-6 cm
zwarte verkiezelde kalksteen tot chert, met snelle overgangen; met pitted
surfaces en uitgeprepareerde kwartsaders (watercirculatievlakken)
snelle afwisseling tussen fijnkorrelige, poreuze, en compacte (schelpbreuk)
zones

kernstrook 52.10-55.20 L 1.05
0-40 cm: hoofdzakelijk zwart gruis (doormeter 2-3 mm) met zwarte hoekige
chertbrokjes
40-50 cm: fijnzandige chert (in brokken tot 3 cm)
50-75 cm: terug gruis
75-105 cm: zwarte regelmatig klievende verkiezelde steen, die soms duidelijk
poreus en zacht is (in brokken tot 5 cm)

kernstrook 55.20-58.20 L 1.00 (bij 2? poging gerecupereerd)
gruis met enkele kleinere brokken (tot max. 3 cm)

blauwe kernkist 4
kernstrook 58.20-64.15 L 0.80
In fijne brokken (max. 3 cm); onderste 10 cm hoofdzakelijk gruis
blijft harde dofzwarte zeer fijnkorrelige verkiezelde steen; geen glanzende
chert

kernstrook 64.15-67.15 L 0.45
Zelfde fijne dofzwarte brokken; enkele stukken bestaande uit kwartsaders
een viertal brokken in bleekbeige licht poreuze zeer fijnkorrelige verkiezelde
steen

kernstrook 67.15-70.15 L 0.18
Een grote brok (5 cm) en enkele kleinere in harde zwarte chert;
3 cm zwarte zware klei (zeker geen Paleozoicum maar ingesijpeld Krijt)

kernstrook 70.15-73.15 L 0.50
Brokken tot 4 cm in harde dofzwarte verkiezelde steen

kernstrook 73.15-76.15 L 0.50
Zelfde, meest hoekige brokken, met meer poreuze zones en met pyrietknollen

kernstrook 76.15-79.15 L 0.42
Een kernstuk van 10 cm, schuin overlangs gespleten volgens recht splijtvlak
i70?

rest in brokken van gemiddeld 2 cm
zelfde zwart, vrij poreus maar hard materiaal

kernstrook 79.15-82.15 L 0.00
Kernstrook 82.15-85.25 L 0.72
0-13 cm: gruis
13-55 cm: gruis met fijne hoekige brokken
55-70 cm: overwegend dofzwarte korrelige brokken en veel dikke, geïsoleerde
pyrietknollen tot 3 cm groot
7.-72 cm: gruis

blauwe kernkist 5
kernstrook 85.25-88.25 L 0.30
Fijn zwart gruis (hoofdzakelijk fijn zand) met enkele brokken (tot 3 cm)

kernstrook 88.25-92.90 L 0.37
Fijn zwart zand met kleine (1-2 cm) hoekige chertbrokken en pyrietknol;
een kernstuk van 7 cm in harde maar toch poreuze fijnkorrelige chert, steil
overlangs gespleten met schuine striaties i23?

blauwe kernkist 6
kernstrook 92.90-97.65 L 1.00
Zwart zeer fijn zand met brokken in poreuze donkere siliciet, soms schieferig
splijtend

kernstrook 93.00 (herboord?)-106.55 L 2.30
Brokken van dezelfde donkere poreuze siliciet met sterk uitgeloogde horizonten
(alle bioklasten als holte achtergebleven)
naar onder toe ook fijnkorreliger en dichtere siliciet met rechte
splijtvlakken, blijft dofglanzend (geen echte chert)
zeldzame aderkwarts tot 1 cm groot

kernstrook 106.55-112.35 (?) L 0.29, 1 massief kernstuk
met 1 splijtvlak i50?
fijne grijze kalksteen, licht verkiezeld, met bleekgrijze sparietische klasten

blauwe kernkist 7
kernstrook 112.35-115.35 L 1.75
massieve kern; 5 kernstukken met lengtes van 20 tot 35 cm
tussen 35 en 70 cm, open spleet met wisselende helling, tot 65-70? volgens ss
tussen 90 en 105 cm, suvertikaal dicht splijtvlak
op 155 en 175 cm, open zwakhellende splijtvlakken, i47? en subhorizontaal
eerder bleekgrijze licht verkiezelde kalksteen met vaag afgetekende
onregelmatige knollen en lenzen in bleekgrijze sparietische kalksteen; niet-
doorlopende substylolietische contacten, ss 37-57?
met brede (tot 1 cm) calcietaders in tegengestelde richting, 2 sets i24? en
i43-77?
op 75 cm, 2 cm brede grover bioklastische lens met sylolietisch bovencontact
eronder evenwicht tussen fijne grijze wackestone en iets blekergrijze
bioklastische wackestone-packstone met onregelmatige substylolietische
laagcontacten, ss 57?
vanaf 150 cm, geleidelijk overwicht bioklastische kalksteen
steeds meer geïsoleerde macroporositeit geassocieerd met stylolietontwikkeling

blauwe kernkist 8
kernstrook 115.35-118.25 L 2.15 bestaande uit 0.40 fijn gruis en 1.75
aansluitende kern, behoudens:
top 10 cm, gebroken met zeer steil splijtvlak, gedeeltelijk uitgeloogd
op 145 cm, splijtvlak i30?
op 200 cm, open splijtvlak, subhorizontaal met watercirculatie
massieve grijze licht verkiezelde fijne stinkkalk vol crinoiden, aanvankelijk
met doormeter 1-2 mm; ook dikschalige brachiopoden
op regelmatige afstanden licht ondulerende calcietaders (1 mm tot 2 cm dikte)
volgens i24?
grovere bioklasten zijn als intraklasten in een fijnkorreliger matrix ingebed

vanaf 117.50m, geleidelijk grovere crinoiden (0.5 cm), doorlopend met
brachiopoden, en kleine slumps met geërodeerde top in fijne iets
donkerdergrijze wackestone, overwegend aan de basis van de kern
naar onder toe ook toename porositeit door meer opgeloste bioklasten
(selectieve uitloging)

blauwe kernkist 9
kernstrook 118.25-120.20 L 1.75
Massieve kern, brekend volgens laagvlakken, ss 50 tot 62?
op 20 cm, tegengesteld dicht splijtvlak i40?
op 135 en 145 cm, 2 stylolietische splijtvlakken met dikke zwarte band van
oplossingsresidu’s met anthracietglans
top nog grof bioklastische lenzen met crinoiden tot 1 cm, ingebed in donkere
fijngelamineerde verkiezelde kalksteen, sterk stylolietische en rijk aan
zwarte oplossingsresidu’s
onregelmatig stylolietisch contact met onderliggende eenheid: fijne eerder
bleekgrijze siltige wackestone met donkergrijze straticulaties, die soms
gestoord zijn door fijne bioturbaties, met granoclassement bruikbaar als
onder-boven criterium (de horizontaalboring gaat stratigrafisch van boven naar
onder)
doorsneden door tegengestelde calcietaders (1 mm tot 1 cm dik), soms ook
gevolgd door onregelmatige halfdichte barsten, i14? tot 50? (in feite alle
steil afhellend naar het westen)
sporen van geïsoleerde macroporositeit: kleine korte barsten (cm-lengte) in
fijnkorreliger, dichter (meer verkiezeld?) gesteente met wisselende richtingen
(volgens gelaagheid, dwars en schuin op gelaagdheid); ook geïsoleerde holtes
in het gesteente (tot 0.5 cm) door selectieve oplossing

wackestone wordt steeds siltiger naar onder toe
met bioklastische lenzen (toch geleidelijke vergroving van de bioklasten naar
onder toe, en verspreide dunschalige cm-grote brachiopoden in de wackestone)
sommige lenzen wijzen op afgeseden slumps
na 60 cm, alles fijnkorrelige wackestone, weliswaar met verspreide grote
dunschalige brachiopoden en gastropoden



---------------------------------------------------------------------------
STRATIGRAFISCHE INTERPRETATIE
---------------------------------------------------------------------------
Top * basis * STRATIGRAFISCHE EENHEDEN
---------------------------------------------------------------------------
0.00 26.90 fijne turbidietische kalksteen met bioklastrijke
passages (Laat Viséaan); toenemende verkiezeling in
westelijke richting

26.90 112.06 in-situ verweerde verkiezelde kalksteen, siliciet,
zelden echte chert, met wisselende porositeit (door
selectieve uitloging van bijv. bioklasten) in
geïsoleerde fragmenten volgens splijtvlakken (meter
tot cm-schaal) opgevuld met gruis, bestaande uit
zelfde, fijner verkruimeld materiaal, en zand en een
weinig klei door latere (Krijt) insijpeling
De Krijt insijpeling bestaat eveneens uit herwerkt
Paleozoicum materiaal

Qua facies behoren de silicieten tot dezelfde
formatie als de onder- en bovenliggende eenheid; de
verwering is vermoedelijk het gevolg van in-situ
verkiezeling in oppervlakkige paleokarst (cf. de
‘phantom karst’ beschreven door Quinif et al. voor
het Onder Karboon van Henegouwen)


112.06 120.20 fijne turbidietische kalksteen met deels geslumpte
bioklastrijke passages (nog steeds zelfde eenheid als
bij aanvang boring: Viséaan, facies van ‘s
Gravenvoeren)

Structureel sluiten alle eenheden op elkaar aan, met
een vrij constante afhelling van 35? naar het ESE,
verstoord door slumps en latere verwering (totale
bankrechte dikte van het doorboorde pakket ca. 70 m)

---------------------------------------------------------------------------
AUTEUR M. Dusar, 20.1.1998
----------------------------------------------------------------------------
Opmerkingen
----------------------------------------------------------------------------
1. horizontaalboring uitgevoerd op bodem van de schacht, ca. 35 m onder
maaiveld, van oost naar west, parallel aan tunnel, op 3 m ten noorden van de
tunnelwand; afwijking van de horizontale 14 cm op 67 m
Hellingsmetingen uitgevoerd t.o.v. horizontale as boorkern. Werkelijke
hellingen zijn de complementaire waarde (voor metingen uitgevoerd dwars op
boorkern met strekking ca. noord-zuid); splijtvlakken in de lengteas van de
boorkern (strekking ca. oost-west) kunnen wegens rotatie van de kern in alle
mogelijke richtingen staan. Bijvoorbeeld ss i 55? = in werkelijkheid 35?
ss = surface of stratification = gelaagdheidsvlak
dia = diaklaas
i = inclinatie, helling
lagen aangeboord van jong naar oud in eerste, massieve gedeelte van de
kernboring (van 0 tot 26.90 m)

2. Terugkeerspoeling bestaande uit water met intense zwarte neerslag
(watermonster SGS via Distrigaz) en homogeen fijn zand (‘boue de forage’
monster palyno ULG, negatief)

3. Tunnelmond in de schacht (doormeter 3 meter) bestaat van boven naar onder
uit zwarte, organisch-rijke dikgebankte stinkkalk (bioklastische crinoiden-
rijke wackestone)met donkergrijze breuk, fijner maar onregelmatig gebankte
donkere verkiezelde kalksteen, en donkere fijngebankte zandige schalie
(vergelijkbaar met lithologie horizontaalboring op 1.35 m)
Gelaagdheid NS tot N30E 20 tot 50SE als oostflank van anticlinale welving met
sterke asduiking naar het zuiden
Wateruitsijpeling in een bundel van subvertikale barsten volgens de as van de
tunnel (EW vert.). Andere diaklaasrichting NS vert.
Bemonstering: conodonten en slijpplaatjes (2) in massieve kalksteen (ISSEP);
palyno in zandige schalie (ULg, negatief)

4. Bewaarde monsters: selectie in lithotheek BGD; + voorlopig bij Tractebel,
Brussel.
monsters: lithotheek 1.35, 4.90, 5.00, 6.45, 7.55, 8.40, 9.50, 9.60, 9.90,
10.10, 12.35, 12.95, 13.45, 13.65, 14.35, 15.05, 16.30, 17.60,
18.40, 20.20, 21.70, 22.05, 22.60, 22.80, 23.50, 24.25, 24.50,
26.75, 34.30, 40.00, 42.00 (verkiezeld), 43.00 (chert), 47.50,
48.00 (korrelige chert), 50.50, 65.00, 72.00, 77.00, 84.00,
112.35 (L 5cm), 114.85 (L 25cm), 117.50 (L 10cm), 118.35 (L
20cm), 119.65 (L 10cm) m
slijpplaatjes 9.50, 10.10, 12.35, 13.45, 15.05, 17.60, 20.20,
35.00, 55.00 m
palyno 10.75, 12.45, 30.00, 70.00 m
Michiel Dusar
dec. 1997

DISTRIGAZ INTERCONNECTOR / PASSAGE DE LA MEUSE

RAPPORT GEOLOGIQUE PRELIMINAIRE

1. Couches de couverture Crétacé

Localement des sables et argiles charbonneux avec débris végétaux carbonisés,
appartenant à la Formation d’Aachen, sont préservés sur des faibles
épaisseurs. Jusqu’à présent, ces couches n’étaient pas connues dans la région.
Ce matériel est parfois infiltré dans les fissures du substrat carbonifère,
contribuant ainsi au colmatage local de ces fissures. Le matériel organique
fin, donnant un aspect charbonneux à cette unité, est remanié du Carbonifère.

2. Paléosol crétacique

Les couches silicifiées du Carbonifère sont surmontées d’un paléosol développé
pendant le Crétacé. Structurellement, ce paléosol fait partie des unités
paléozoiques sous la surface d’aplanissement du Crétacé supérieur. Il peut
atteindre des épaisseurs de plusieurs dizaines de mètres, mais n’est que
partiellement préservé. La partie supérieure (en cas de préservation) est
composée de silt kaolinitique, de couleur blanche. Vers le bas, il passe soit
directement aux roches silicifiées, soit à des couches également décomposées,
terreuses, mais souillées de matière organique, d’où la couleur noire et
l’aspect houiller (les soi-disants silts houillers). Par érosion, ces couches
peuvent se trouver immédiatement en-dessous de la surface d’aplanissement du
Crétacé supérieur.

Cette interprétation est basée sur l’étude des sondages pour eaux thermales
à Maastricht et à ‘s Gravenvoeren (Fouron-le-Comte) - voir références.

3. Substrat paléozoique

Le substrat paléozoique est entièrement d’âge Viséen (Carbonifère inférieur)
et calcaire d’origine: calcaires fins turbiditiques, composé d’alternances
centrimétriques à décimétriques de calcaire siliceux finement laminé avec
calcaire bioclastiques (wackestone) riche en débris de brachiopodes. Le tout
est fort chargé de matière organique, d’où la couleur foncée et l’odeur
fétide. Des minces intercalations de chert existent mais sont loin d’être
prédominantes. Le calcaire turbiditique est fort semblable aux couches
inférieures du sondage de Fouron-le-Comte. Le facies bioclastique rappelle le
Brigantian des Midlandsbrittanniques (bassin de déposition continu, selon
Conil et al.).

Une silicification de ce substrat calcaire s’est produite en plusieurs phase
lors de la diagenèse à la fin du Carbonifère. Les calcaires turbiditiques
finement laminés et légèrement siliceux dès l’origine (fragments de silts
empâtes dans la boue calcaire) se prêtent mieux à une silicification que les
passages bioclastiques. Des passages rapides de zones non ou peu silicifiées
à des zones complétements silicifiés sont possibles, suivant la granulométrie
et la composition originelle des calcaires, leur fissuration (et moyens de
transport de fluides) et surtout le degré d’altération post-Carbonifère.
Les laminites gris-foncés silicifiés ressemblent plutôt aux schistes gréseux
du Houiller, voir même aux schistes siluriens, ce qui a certainement conduit
à des interprétations stratigraphiques erronées.

4. Altération ultérieure

Les calcaires partiellement silicifiés ont été altérés sous influence des eaux
météoriques lors des soulèvements tectoniques post-Carbonifères: formation de
dolines karstiques, précédant le paléosol qui peut descendre dans ces poches.
Deux types sont possibles: poches d’effondrement ou poches d’altération in-
situ avec lessivage du component carbonaté. Le remplissage est alors composé
de matériel carbonifère décalcifié, brèchique (diminution du volume par la
dissolution des carbonates) et poreux.Les dimensions et la profondeur de ces
poches peut varier largement.

A partir de ces dolines, une silicification pervasive a détruit toute trace
calcaire, laissant des silicites finement grenus, de couleur gris-foncé terne,
montrant parfois les traces de laminations originelles. Dans les passages
bioclastiques les bioclastes ont été dissous en dernière phase,
reconnaissables par des petites pores réparties dans la matrice (aspect
carié). Les vrais cherts, rarement présents sous forme d’intercalations
centimétriques mais bien sûr mieux préservés, se distinguent par leur
brilliance et clivage conchoidale. La dureté des silicites peut varier
énormément, allant du chert massif jusqu’à un siltite peu durci. La porosité,
liée à la dissolution multiphasée des carbonates et le remplissage incomplet
par le quartz, en est le facteur le plus important.

La silicification finale et l’altération pédogénétique ont progressées suivant
les surfaces de discontinuité (contours de dolines, plans de failles,
diaclases, joints de stratification). Le résultat est la présence de blocs de
dimensions très variables, présentant un noyau de roches dures, silicites ou
calcaires, entouré de silicites altérés jusqu’à terreux. Des infiltrations
post-carbonifères sont également possibles. Ces zones d’altération ont permis
la circulation d’eaux phréatiques. La morphologie de certaines surfaces
calcaires en témoignent (boxwork de veines en relief).

5. Information structurale
D’après les sondages déjà étudiés, des pendages de +/- 30? vers l’est, avec
ennoyage possible vers le sud, se rencontrent partout dans les roches
carbonifères, altérées ou pas. La séquence deviendrait alors plus jeune de
l’ouest à l’est, sans tenir compte des failles d’importance locale. Ce pendage
serait associé au flexure délimitant le bassin marin dévono-carbonifère de
Visé-Puth, caractérisé par une subsidence rapide et dont les bords devraient
d’ailleurs présenter des pentes raides lors de la sédimentation turbiditique.
Le bassin de Visé-Puth s’allonge le long de la Faille bordière, définie par
Legrand comme faille transversale,marquant la limite méridionale du massif du
Brabant. Il n’y a pas d’indications pour le passage de la Faille bordière dans
la zone étudiée; elle doit passer plus à l’ouest.


Références

Bless, M.J.M.; Boonen, P.; Bouckaert, J.; Brauckmann, C.; Conil, R.; Dusar,
M.; Felder, P.J.; Felder, W.M.; Gökdag, H.; Kockel, F.; Laloux, M.; Langguth,
H.R.; van der Meer Mohr, C.G.; Meessen, J.P.M.Th.; Op het Veld, F.; Paproth,
E.; Pietzner, H.; Plum, J.; Poty, E.; Scherp, A.; Schulz, R.; Streel, M.;
Thorez, J.; Van Rooijen, P.; Vanguestaine, M.; Vieslet, J.L.; Wiersma, D.J.;
Winkler Prins, C.F. & Wolf, M., 1981 - Preliminary report on Lower Tertiary
- Upper Cretaceous and Dinantian - Famennian rocks in the boreholes Heugem-
1/1a and Kastanjelaan-2 (Maastricht, the Netherlands). Meded. Rijks Geol.
Dienst, 35-15: 333-415.

Dupuis, C.; Charlet, J.-M.; Dejonghe, L. & Thorez, J., 1997 - Reconnaissance
par carottage des paléoaltérations kaolinisées mésozoiques de la Haute Ardenne
(Belgique). Le sondage de Transinne (194E-495): premiers résultats. Ann. Soc.
géol. Belg., 119-2: 91-109.

Gökdag, H., 1982 - Some diagenetic aspects and origin of porosity in the
Dinantian (Early Carboniferous) carbonates in the wells Heugem-1a and
Kastanjelaan-2 (Maastricht, the Netherlands). Public. Natuurhist. Gen.
Limburg, 32: 50-53.


Samenvatting
Opvolging van gesteentetypes, waargenomen onder het Kwartair te Lixhe-
Moelingen:


- de basislagen van het Krijt bestaan lokaal uit donkere koolstofrijke zanden
en kleien met ingekoolde plantenresten (type Formatie van Aachen);
inspoelingen hiervan door gespleten zones van het substraat zijn eveneens
waargenomen. Het fijnere organisch materiaal is echter allemaal herwerkt
uit het Karboon

- witte gekaoliniseerde paleosol rustend op zwarte, koolstofrijke onderlaag,
ontwikkeld tijdens het Krijt op de verkiezelde Karboonlagen (en voor het
eerst als dusdanig beschreven in boringen Heugem en Kastanjelaan in de
regio Maastricht, 1982);

- substraat bestaande uit deels verkiezelde Viséaankalksteenformaties,
vergelijkbaar met de dieperliggende lagen uit de boring ‘s Gravenvoeren, en
bestaande uit turbidietische kalkstenen met grovere bioklastrijke
horizonten; de jongste lagen bestaan uit koolstofrijke bioklastische
kalkstenen (vergelijkbaar met Brigantian afzettingen in de Engelse
Midlands);

- diagenetische verkiezeling van dit kalksteensubstraat in verschillende
fasen, hoofdzakelijk tijdens het Karboon (synsedimentaire cherten komen
voor maar zijn geïsoleerd en vrij zeldzaam). De fijnkorrelige
turbidietische kalkstenen verkiezelen sneller dan de bioklastrijke
kalkstenen. Kalkige bioklasten daarentegen zullen sneller uitlogen, en
daardoor het gesteente poreus maken en een pokdalige uitzicht geven.
Vermits in turbidietische milieus snelle overgangen bestaan tussen
fijngelamineerde en bioklastrijke lagen, zullen ook verkiezeling en
uitloging door elkaar optreden in de overgangszones tussen massieve
kalksteen en paleosols/karstdolines

- post Karboon verwering: onregelmatige karstdolines, waardoor de diepte tot
het vast substraat wisselend verloopt, en bijkomende verkiezeling en
verkruimeling van de Viséaanlagen vanuit deze dolines. Hierdoor ontstaat er
een mengeling van blokken met vast materiaal in de kern, omgeven door meer
verweerde en verkruimelde zones volgens de oorspronkelijke splijtingen van
het gesteente. Sporen van freatische watercirculatie worden in dit pakket
veelvuldig waargenomen, wijzend op grote porositeiten en permeabiliteiten,
die ten minste tijdelijk, in deze pakketten kunnen opgetreden zijn
(mogelijk voor inspoeling en verdichting vanuit bovenliggende Krijtlagen)

- structureel lijkt het Karboonsubstraat overal te bestaan uit lagen met een
gemiddelde helling van 30? naar het oosten, mogelijk met asduiking in
zuidelijke richting. Deze helling, die meer algemeen zal voorkomen op de
westrand van het Karboon-zakkingsbekken van Visé-Puth, wordt geassocieerd
met een grote transversaalbreuk, de faille Bordière van het Massief van
Brabant, gedefinieerd door Legrand, 1968. Er zijn geen aanwijzingen voor de
passage van deze breuk gevonden, die dus vermoedelijk ten westen van Lixhe
zal liggen.


Michiel DUSAR
Service géologique de Belgique

8.1.1998

Insert the GSB number to search all associated content