104E0086.TXT

PL.TIENEN 104E
A.RUTOT
18 juin 1881

86 (VI) Belle sablière au N.de Neerhelyssem.

A Humus 0.20
B Sable blanc peu stratifié 0m50 à 1.50
C Ligne d'argile sablo-ligniteuse 0.10
D Sable blanchâtre assez grossier, avec stratification
oblique nette, 2 à 3.00


------------------------------------------------------------------------

PL.TIENEN 104E
M. GULINCK

86(vervolg) ZANDGROEVE te NEERHEILISSEM. (1946-47-48-49).

(iets ten N.W. van de oude groeve beschreven onder
nummer 86).

- Leemdek practisch volledig afwezig (max. 0.50)

- Doorsnede volledig in fluvio-marien Landeniaan,
hier gevormd door sterk gelaagd zand, met
verschillende erosiegeulen opgevuld door middelmatig
fijn, wit, homogeen zand (*).
In deze geulen, werden herhaaldelijk grote stukken
verkiezeld hout gevonden - soms enkele kleibrokken.

In de gelaagde zones : verschillende dunne kleilaagjes.
Struktuur zeer duidelijk aangetoond door de
aanwezigheid van talrijke glauconietrijke laagjes, ook
soms wat lignietachtig.

In sommige zones : regelmatige, gelaagdheid.
Dikwijls gekruisde gelaagdheid, sterk gestoord door
glijdingsverschijnselen.
(zie verschillende figuren)

Deze storingen kunnen tot twee hoofdtypen herleid
worden : (naast de kleibrecciën)
a) ontstaan van "plooiingen" (meest voorkomend geval)
b) plaatselijk aanzwelling der glauconietlaagjes en
vorming van "zig-zag" laagjes
(zie figuren)
--------------------------------
*) aangetoond door korrelgroote bepalingen uitgevoerd
op verschillende monsters.


-----------------------------------------------------------------------------

PL.TIENEN 104E
M. GULINCK

86(suite) Extrait du Bull.Soc.Belge de Géologie.

vers le Sud. La pointe du promontoire est entamée par
un complexe de carrières situées à environ 1 km au Nord
de Neerheilissem. Deux carrières sont actuellement en
exploitation.

Celle située près du tournant de la route présente
plusieurs structures intéressantes. La partie
inférieure de la masse exploitée montre des paquets de
couches de sable blanc tantôt homogènes, tantôt riches en
lits glauconifères plus ou moins argileux.

Les lits sont en stratification inclinée accompagnée
de plissottements. Plusieurs faillettes scindent la
masse en tronçons affectés de légers déplacements. Les
lits glauconifères présentent parfois des renflements
régulièrement espacés, par suite d'une concentration
locale de la glauconie. On pouvait observer vers le
milieu de la carrière une poche de ravinement remplie
par une masse homogène de sable peu stratifié, sans
glauconie, renfermant au fond un bloc de bois
silicifié. Cette poche représente la trace d'un chenal
fluviatile, probablement orienté de S.-s.-E. en
N.-N.-O. (fig. 1).

1: Sable blanc homogène remplissant une poche de
ravinement.
2: Sable blanc avec glauconie remaniée. - b: Bois
silicifié.