Skip to content. | Skip to navigation

Personal tools

You are here: Home / arch / 096E / 096E0076.TXT

096E0076.TXT

PL.MENEN 96 E


N 76 (VI b)

Filterput
Nr. volgens inventarisatie LTG (1986) : 288S 1204
Uitgevoerd te : Rekkem-Noord (2)
Bij : Dhr. Wyseur voor N.M.W. , Murissonstraat 200
Door : Smet
Datum : 1985
Topografische ligging opgetekend volgens plan op kaart 1/10.000
Coördinaten : X = 64940
Y = 163720
Opeenvolgende doormeters : 168-129 mm
filter: L = 88,4 m - D 50,8 mm
Grondwaterstanden : bij ruststand : 93,23 m
tijdens het pompen : 100 à 101 m
met een debiet van : 9.000 l/u.
Proefpomping op de krijtlaag : bij ruststand : 34,6 m
tijdens het pompen : 100 m
met een debiet van 3700 L/u.
Hoogte van het maaiveld : 23 m
Totale diepte : 200 m


AARD DER GRONDLAGEN (volgens boorverslag) Diepte m

Geel vet zand 5.00
Harde blauwe klei 40.00
Klei 70.00
Groen vet fijn zand met schelpen en klei 84.00
Harde klei met zandsteen 112.00
Harde klei 114.00
Krijt 118.50
Krijt 124.00
Mergel met zand en stenen 132.00
Mergel met stenen 142.00
Mergel met stenen 147.20
Kleiachtige mergel 148.20
Harde mergel 151.00
Kalksteen 200.00



***************************************************************************
ADMINISTRATIEVE & TECHNISCHE GEGEVENS
---------------------------------------------------------------------------
Kaart-Nr: 96E
PLAAT: Menen
Nr: 76 (VI, b)
Type Boring: filterput "K7"
Topografische kaart: 28/8
Uitgevoerd te: Rekkem-Noord II
Postnr: 8930
Adres boorplaats: Murissonstraat 200 bij landbouwer Wyseur

Opdrachtgever: N.M.W.
Boorfirma: Smet
Boordatum: 22.08.1985
Topografie: volgens plan op kaart 1/10.000
Stalen door: boormeester
Boringsmethode: straight-flush / kernen
Lengte & doormeters: 168-129 mm; filter: L= 88,4 m; D: 50,8 mm
PQ= 122 m, O.H. 82 mm ID
Grondwaterstanden:
1ste maal:
Bij rust : 93.23 m
Tijdens pompen: 100 à 101 m
Debiet: 9000 l/u
Waterzaaknr:
Totale diepte: 200 m
Stalen bewaard: ja (kernmagazijn Laken)
Maaiveld/ref. peil: +23 m
X: 64940
Y: 163720
NIS-code: 34032

---------------------------------------------------------------------------
BOORBESCHRIJVING (volgens boorverslag)
---------------------------------------------------------------------------
Nr * Diepte Basis * AARD DER GRONDLAGEN
---------------------------------------------------------------------------
5.00 geel vet zand
40.00 harde blauwe klei
70.00 klei
84.00 groen vet fijn zand met schelpen klei
112.00 harde klei met zandsteen
114.00 harde klei
118.50 krijt
124.00 krijt
132.00 mergel met zand en stenen
142.00 mergel met stenen
147.20 mergel met stenen
148.20 kleiachtige mergel
151.00 harde mergel
200.00 kalksteen


KERNBESCHRIJVING

1. 147.00 - 148.20 m - L= 103 (-17)
massieve kern
Compacte bleekgroene licht verweerde silteuze mergel, met weinig kleine schelpen. Vanaf 20 zachter, groener, meer vergleden, eveneens met schelpen.
Vanaf 40 terug compacter, aanvankelijk fijn gebioturbeerd, korrelig (vol microfossielen ?), naar onder toe meer bruinige bioturbaties, geleidelijk bleekgroen siltig.
St. collectie 147.60

2. 148.20 - 151.34 m - L= 317 (+3)
(enkele slechte aanpassingen o.a. contact Krijt-Karboon)
Massieve kern; op 120 open styloliet; rond 175, tussen 245 en 280 kleine geoden
0.00-0.97: groene mergel, horizontaal. In de bovenste 20 cm hard silteus, met in onderste meer massieve deel sporen van bioturbaties, overgang geleidelijk; eronder met fijne bioturbaties, wordt snel terug silteus, vanaf 70 met verspreide silex (?)knollen, dan basisgrint (keien D: 3 cm). St. coll. 148.60; st. coll. 149.15; 149.25; st. coll. 150.80; 149.80
0.97-3.17: grijze vrij compacte eerder fijne encrinietische dolomiet, vast aan basisgrint Turoon; licht poreus, vooral naar onder toe afwisselend grovere en fijnere passages; i= 5°?

3. 151.34 - 154.27 m - L= 293 (0)
Massieve kern, doorlopend pokdalig (poreus); op 105 styloliet, eronder ±1 styloliet per 25 cm, steil splijtvlak op 170; eronder korte steile barsten, van onder wat verbrokkeld (uit veer geklopt ?)
St. coll. 151.75; st. coll. 153.50
sterk poreuze maar nog harde bleekgrijze encrinietische dolomiet
Vanaf 175 iets minder poreus.

4. 154.27 - 157.28 m - L= 311 (0)
Vrij massieve zij het poreuze dolomiet.
Op 160 en 230 schuine onregelmatige barsten; op 265 geode met grote kristallen. St. coll. 155.20; st. coll. 156.90
Donkergrijze encrinietische dolomiet, zeer homogeen, toch verspreide grote crinoiden.
Vanaf 160 stylolietisch, afwisselend fijne en grovere encrinietische dolomiet.
Vanaf 250 niet meer pokdalig tot 300, met zwakke maar vergleden stylolieten.

5. 157.28 - 160.30 m - L= 302 (0)
dolomiet poreus maar compact tot 160; i= 5° onregelmatig; dan tot 230 gebroken door steile barsten; vanaf 230 tot einde kern regelmatig overlangs gespleten, i= 7°. St. coll. 158.20; st. coll. 159.20; st. coll. 160.15
Bleekgrijze encrinietische dolomiet pokdalig door oplossing crinoiden, weinig stylolietische contacten, weinig koraaltjes.
Vanaf 160 bruinverweerd, pulverachtig, vanaf 230 terug minder verweerd, blijft encrinietische dolomiet, naar onder toe opnieuw bruin verweerd.

6. 160.30 - 162.30 m - L= 213 (+13)
tot 45 overlangs gebroken en uitgeloogd (verzuurd ?)
Tot 150 om de 10 cm steil gebarsten
Bruin verweerde encrinietische dolomiet, tot 95 met toenemend aantal uitgeloogde grovere crinoiden, bij basis chertachtige lenzen.
St. coll. 160.80; st. slijpplaatje 161.20; st. coll. 161.90.
Eronder substylolietische straticulaties; vanaf 146 vaag gestratifieerde (gebioturbeerde ?) massieve zwak bioklastische donkergrijze dolomiet, van boven nog met grovere lenzen, van onder zeer massief homogeen.

7. 162.30 - 165.25 m - L= 234 (-61)
aan top in bleke dolomiet verweerde geode.
Tot 190 massief, met enkele kleine (1-2 cm) geodes en enkele dichte steile barsten. Vanaf 150 steil gebroken, vanaf 315 verbrokkeld, met kernverlies; op barsten wit poeder (= vergruisde carbonaatkristallen)
St. coll. 162.30, 162.90; st. slijpplaatje 163.10; st. coll. 163.80.
Top fijnkorrelige homogene gemakkelijk splijtende dolomiet
Vanaf 40 met verspreide bioklasten (crinoiden); fijne schalieachtige straticulaties, slechts zeer zwak stylolietisch, wordt geleidelijk iets grover, weinig kleurverschillen, blijft overwegend fijn met subnodulaire bedding tot zwak stylolietisch, slechts zeer weinig pokdalig door oplossing crinoïden-stengelleden.

8. 165.25 - 168.12 m - L= 288 (-1)
top naval; tussen 50 en 70 steile barst, op 50 en tussen 120 en 140 verweerde knolvormige zone, in centrum opgelost, eronder tot 170 schuine barst, i= 45°; tussen 190 en 240 grote geodes: holtes worden bedekt met tapijt van fijne dolomiet kristallen; naar onder toe fijne onregelmatige barsten.
Overwegend massieve eerder donkergrijze eerder fijn bioklastische dolomiet met vrij veel koraaltjes. st. koralen 165.75; st. coll. 165.50; st. koralen 165.50; st. slijpplaatje 166; st. coll. 167.25; st. conodonten 167.45
Vanaf 80 o.a. zwak stylolietische laagvlakken en schalieachtige straticulaties. Vanaf 200 met knolvorming: blekere knollen in donkere matrix, met oncoliet ?
St. koralen 167.45.
Vanaf 240 opnieuw massiever, met grof bioklastische slierten.

9. 168.12 - 171.23 m - L= 310 (-1)
kern fijn gebarsten aan top, dan massief, i= 5°, licht pokdalig door oplossing monokristallen van crinoiden
van 110 tot 140 verbrokkeld, licht verpulverd.
Van 140 tot 200 reeks barsten, i= 37°, zwak stylolietisch, soms recht vergleden, eronder open splijtende stylolietische laagvlakken, i= 20°
Tussen 250 en 270 steile open barsten loodrecht op gelaagdheid, aan de basis opnieuw schuin splijtvlak.
0.00-0.20: grof bioklastische dolomiet met koralen
st. koralen 168.20, 168.40; st. coll. 168.50, 169; st. koralen 169.50, 170; st. coll. 170.70
0.20-0.50: fijn bioklastische compacte homogene dolomiet; aan top nog koraal- tjes, naar onder toe zwak gedolomitiseerd.
0.45- afwisselend donkergrijze grof bioklastische dolomiet en fijnere blekere dolomiet encriniet, gescheiden door stylolietische laagvlakken, rond 190 en 185 meer poreus in grof bioklastische band, meer verweerd in grovere banden, veel koralen. Vanaf 225 terug overwegend fijn beter gesorteerd.

10. 171.23 - 174.25 m - L= 315 (+13)
tot 50 vertikaal gebarsten; eronder over 15 cm poreus.
Vanaf 160 opnieuw steile barsten, wordt vanaf 200 verbrokkeld tot 220, dan tot einde kern gebroken volgens stel zeer sterke barsten, zwakker hellend naar boven toe (kernstukken van 10 cm overlangs gebarsten), op barsten meestal bleke neerslag, soms fijne pyriet
0.00-0.60: bleekgrijze pokdalige gedolomitiseerde encriniet.
0.60-0.90: donkergrijze dolomiet met zeer grove crinoiden, poreus, naar onder minder grote crinoiden. st. coll. 171.90; st. koralen 172.90; st. coll. 173.20; st. koralen 173.75
0.90-1.20: bleekgrijze gedolomitiseerde encriniet, vermoedelijk geen calciet monokristallen meer, licht opgelost in crinoiden
Eronder opnieuw eerder donkergrijs grof bioklastisch; blijft poreus.
Rond 165 met koralen; op 250 amphipora kolonie in band van 8 cm. Regelmatig solitaire koraaltjes. Onderste 20 cm bleekgrijze dolomiet

11. 174.25 - 177.23 m - L= 312 (+14)
van O tot 10 vertikaal gebarsten, eronder i= 40° = ± gelaagdheid.
Van 70 tot 100 fijn gebroken met witte neerslag; van 100 tot 175 steile barst, i= 75° naar onder toe dicht.
Op 200 splijtvlak met calcietkristallen, i= 37° met schuine striaties, eromheen halfopen korte onregelmatige barsten, vanaf 225 massief.
St. coll. 176.25, 175.
Eerder donkergrijze dolomiet, encrinietisch, met calciet monokristallen
In massief deel eerder bleekgrijs, in gebarsten deel eerder pokdalig, gedeeltelijk verpulverend soms grof bioklastisch.

12. 177.23 - 178.85 m - L= 147 (-15)
massieve kern, zwak gelaagd; tussen 70 en 100 zwak stylolietische straticulaties in de vorm van convoluted bedding, eronder vol fijne dichte barstjes, bezet met wit poeder, dolomiet heeft rotte eieren reuk. Bleekgrijze homogene gedolomitiseerde massieve encriniet afwisselend met iets donkerder dolomiet met grote bioklasten (crinoiden, Brachiopoden) in banden van ±20 cm dik of meer.
St. coll. 178, 178.60.

13. 178.85 -180.35 m - L= 170 (+20)
massieve kern. St. coll. 179; st. koralen 179.65; st. coll. 179.75, 180.25.
Bleekgrijze gedolomitiseerde encriniet, zeer veel grote stengelleden, nog monokristallijn calciet tot 2 cm D, met pyrietvlekken, soms licht poreus binnen in grotere crinoiden.
Op 80 koraal ?
Vanaf 130 minder bleekgrijs, met meer schalieachtige straticulaties, bioklasten blijven vnl. grote crinoiden, weinig brachiopoden.

14. 180.35 - 183.20 m - L= 280 (-5)
massieve kern, goede aansluiting
0.00-2.22: grijze dolomiet, grote crinoiden stengelleden nog als calciet monokristallen bewaard, zwarte stylolietische laagvlakken soms met striaties, weinig brachiopoden, naar onder meer brachiopoden. St. coll. 185.85; st. Reflectiviteit 186; st. coll. 182.15; st. slijpplaatje 182.25;; st. conodonten 182.50. i= 5-13° in wisselende richtingen; op 90 dicht vertikaal splijtvlak met enkele grof bioklastische lenzen, rond 200 niet meer stylolietisch maar schalieachtige dunne straticulaties, fijn vergleden, op 210 Michelinia volledig met calciet gerekristalliseerd. Vanaf 222 dolomietische wackestone, vanaf 240 donkere zandige schalie met dolomietische fijne lenzen met knollige basis. Fossielstraticulaties, met subhorizontale calcietlenzen. st. slijpplaatje 182.75; st. conodonten 183; st. slijpplaatje 183.

15. 183.20 - 186.16 m - L= 304 (+8)
Massieve kern, goede aansluitingen, i= 10°
grijze schalie met fossielslierten (crinoiden, brachiopoden, fenestella - brachiopoden soms met kalk gevuld), met dunne bioklastische wackestone lenzen, soms overgaand in grainstone (tot 5 cm dik), vanaf 225 wat meer en tot 10 cm dikke kalklenzen, ook meer fossielslierten; blijft echter overwegend schalie. Tot 25 vrij zandig, mikahoudend, met blekere siltlaminaties; eronder wat meer kalklenzen met grote brachiopoden.
st. palynologie 183.40; st. reflect. 183.40; st. coll. 183.50, 183.90; st. slijpplaatje 184.10, st. coll. 184.45.
Vanaf 45 bleekgrijze zandige schalie, met weinig dunne fossielslierten of pyriethoudende zandige wackestone lenzen, fijn nodulaire.
st. brach. 184.80, 185.10; st. pal. 185.10; st. refl. 185.10; st. coll. 185.30; st. koralen 185.65
brachiopoden vertonen soms geopetale vulling; vanaf 190 eerder siltsteen met blekere siltlaminaties. Tussen 225 en 230 grof bioklastische grainstone, aan de basis brachiopodenlaag. Op 245 dikke lens (+10 cm) zandige bioklastische wackestone met koralen. Op 275 barst met vrij groeiende calcietkristallen, volgens i= 45° in licht geslumpt niveau met kalkknollen; terug fenestella; eronder wat meer dunne kalklenzen, soms bleek grof bioklastisch (reeds dolomietisch ?). St. coll. 185.95; st. slijpplaatje 186.10

16. 186.16 - 186.70 m - L= 50
Goede aansluitingen.
0.00-0.10: fijne kalklenzen, i= 7°
0.10-0.50: schalie met bioklastische slierten en dunne wackestone lenzen, toenemend geslumpt, i tot 55°
st. coll. 186.50 (geheel).

17. 186.70 - 189.30 m - L= 261
Massieve kern, goede aansluitingen, i= 10-12° op schalietussenschakelingen; in geslumpte top i= 35-40°; onregelmatig splijtvlakken, i tot 65° op 25.
Grijze zandige schalie van boven; vooral vanaf 40 eerder kalkig met Fenestella en brachiopoden; slecht klievend, slierten vol bioklasten, vnl. crinoiden, veel brachiopoden
Intercalaties in fijne bioklastische kalksteen tot 10 cm dik, geslumpt in bovenste 60 cm met fijne plooitjes. St. coll. 186.75; st. brach. 187.30; st. coll. 187.30; st. conodonten 187.70; st. brach. 187.60, 187.70, 187.90.
Vanaf 90 sterk kalkig: meer kalklenzen (top nodulair) en kalkschalie vol brachiopoden. Op 90 glijvlak met rechte striaties volgens gelaagdheid; fijn verdeelde blinkende pyriet.
Op 135 spiegelglijvlak volgens gelaagdheid (=ss), meest crinoiden - brachiopoden wackestone, enkele grainstonelenzen. st. brach. 188.00; st. coll. 188.30; st. slijpplaatje 188.15; st. brach. 188.20, 188.35; st. trilobiet 188.80; st. brachiopoden 188.80.
Vanaf 170 terug meer schalie, minder maar nog steeds veel brachiopoden, fenestella's komen terug; op 210 trilobiet (in kalklens, grof bioklastisch), met grote crinoiden in de schalie ingebed.
St. coll. 188.90; st. coll. 189; st. brach. 189.25.
Vanaf 230 terug rijker aan brachiopoden wackestonelenzen, naast fijne crinoiden grainstone.
188.30: pygidium, Cummingella belisama (det. G. Hahn, Marburg), alt. Tn3

18. 189.30 - 192.35 m - L= 308 (+3)
massieve goed aansluitende kern.
Grijze zwak nodulaire kalksteen in lagen van ±10 cm dik, aan de basis doorgaans bioklastisch, naar boven toe fijner, afgewisseld met overwegende grof bioklastische kalksteen (crinoiden, brachiopoden, koralen), doortrokken door schalieslierten, en met donkergrijze schalie met verspreide vrij grote bioklasten, soms vol grote brachiopoden, ook Fenestella, met dunne kalkige lenzen. St. coll. 189.80; st. conodonten 190; st. brach. 189.70; st. slijpplaatje 189.70; st. brach. 189.80. Rond 50 zeer grof bioklastische encriniet met grote brachiopoden (hieruit st. conodonten). Vanaf 75 tot 175 meest wackestone met grote talrijke bioklasten; bijna geen massieve fijne kalksteen meer tenzij in dunne lenzen; op 140 niveau rijk aan koraaltjes. St. coll. 190.25; st. koralen 190.70; st. slijpplaatje 190.75; st. brach. 190.75.
Vanaf 175 opnieuw massieve lenzen tot 10 cm dik in fijnere bioklastische kalksteen met juveniele brachiopoden in grovere lenzen, met intercalaties in donkere schalie met verspreide fossielen, ook Fenestella, meest monokristal- lijne crinoidenstengellidjes, enkele koraaltjes, vrij kalkschieferig, met fijne tubulaties.
St. koralen 191.10; st. conodonten 191.25; st. brach. 191.40
Aan de basis van kalkig pakket op 215 in de grof bioklastische encriniet mooie grote brachiopoden (Leptaena type)
Tussen 215 en 260 vnl. donkergrijze kalkschiefer vol grote brachiopoden, wat dikwandige gastropoden (of vermetiden ?), dunne kalklenzen zowel fijn als grof bioklastisch.
St. coll. 191.80; st. coll. 192.25; st. slijpplaatje 192.10
van 260 tot 308 nodulair vergleden fijne kalksteenlenzen van ±5 cm in grof bioklastische wackestone, enkele fijn gelamineerde zandige kalksteen met donkere schaliestraticulaties als intercalatie van 5 cm.

19. 192.35 - 195.36 m - L= 299 (-2)
Massieve kern, goede aansluiting
Eerder fijne grijze nodulaire kalksteen in lenzen tot 15 cm dik, ook veel grof bioklastische lenzen met crinoiden en brachiopoden (veel dikschalig) met geopetaal cement, afgewisseld met donkergrijze sterk zandige schalie met verspreide monokristallijne crinoiden; crinoiden- en brachiopoden-rijke lenzen, minder koralen, geen bryozoa. St. brach. 192.60; st. coll. 192.75; st. slijpplaatje 193; st. coll. 193.75; st. brach. 194; st. con 194.
Op 135, 12 cm dikke lens fining upwards, van boven fijn gelamineerd met convoluted bedding en bioturbaties, naar onder toe steeds bioklastischer. Op 180 kleine geoden met calciet (eerder verbrede aders; calcietvulling niet volledig). St. Koralen 194.35, 194.50; st. brach. 194.50; st. slijpplaatje 194.70; st. brach. 194.70; st. coll. 194.80,
Schalie wordt naar onder geleidelijk zachter. Op 240 fijn korrelige kalksteenknol, met beginnende chertvorming in de vorm van schuine vingers volgens nodulaire vervorming. Kalksteen wordt sterk nodulair naar onder: enterolitisch; schalie zacht en donker. Op 280 Michelinia kolonie; eronder overwegend grof bioklastische kalksteenlenzen met grote brachiopoden (vnl. spirifers), grote crinoiden, kleine Solitaire koralen st. brach. 195.25. St. koralen 195.15 (gebroken)


20. 195.36 - 197.84 m - L= 254 (+6)
massieve kern, goede aansluitingen.
Rond 10 glijvlakken met rechte striaties, i= 46° verspringend.
0.00-0.80: grijze vrij grof bioklastische kalksteen, crinoidenrijk met fragmenten van dunschalige brachiopoden en koralen, met dunne vergleden donkere schalie intercalaties, soms in zakken post-sedimentair geslumpt volgens i= 46°, met verkiezelingen; vrij sterk dooraderd met korte onregelmatige calcietaders. st. slijpplaatje 195.40; st. conodonten 195.50; st. coll. 195.75.
Naar onder toe vermindert helling, i= 22-14°; fragment Michelinia op 75. st. koralen 196; st. slijpplaatje 196.10
0.80-2.54: donkergrijze schalie met grote slechtbewaarde Fenestella, talrijke verspreide crinoiden, brachiopoden en koralen; i= 8-12° regelmatig; met kalksteenknollen en -lenzen tot 5 cm dik; ook lensvormige opstapelingen van grote crinoïden stengelleden. st. koralen 196.25; st. coll. 196.30; st. coll. 196.40; st. brach. 196.40; st. coll. 196.50. Schalie met talrijke bryozoa takjes, fijne tubulaties, vrij grote gevarieerde brachiopoden, grote Fenestella; schalie soms zacht. st. paly. 196.50; st. slijpplaatje 196.80; st. brach. 196.80, 197.35; st. coll. 197.35; st. koralen 197.55. Tussen 140 en 175 wat meer kalksteenlenzen, nog steeds met verkiezelingen, de schalie eronder is wat armer aan fossielen, alhoewel dezelfde blijven voorkomen st. coll. 197.75; st. brach. 197.75

21. 197.84 - 200.00 m - L= 216 (0)
Massieve kern; i= 8°
Aanvankelijk donkergrijze licht zandige mogelijk ook licht kalkige schalie met kleine brachiopoden (dikgeribbeld, plat, ook rhynchonelliden), ook enkele in bolvorm, slecht bewaarde tweekleppigen, crinoidenstengels (D tot 1 cm, lengte +5 cm), solitaire vrij goed bewaarde koraaltjes, losse crinoiden stengellidjes met goedbewaarde septa: fijne pyriettubulaties en veel andere fijne graafgangen van bryozoa in horizontaal vlak meestal; soms pyriteuze vlekken in of rond fossielen; ook weinig fenestella's crachées vol crinoiden (stengellidjes monokristallijn) met wat dunschalige brachiopoden; st. koralen 197.90; st. brach. 197.90; 198.20; st. collectie 197.90; 198; 198.10; 198.20 op 35 glijvlak met rechte striaties; i= 8°; eromheen wafelig klievend. Rond 30 over 5 cm enkele regelmatige straticulaties, onderste licht erosief, st. palyno 198, st. reflect. 198.
Naar onder toe rijker aan fossielen, voor bryozoa.
Vanaf 60 met nodulaire fijn bioklastische kalksteenlenzen tot 10 cm dik, eromheen talrijke verspreide vrij grote crinoiden stengelleden (1-6 mm), gebroken brachiopoden (blijven dunschalig) en koraal fragmenten. st. brach. 198.40; st. slijpplaatje 198.40; st. coll. 198.50; st. koralen 198.50; st. conodonten 199, st. palyno 199.20; st. brachi. 199; st. koralen 199.20; st. coll. 199.20; st. brach. 199.20.
Schalie-tussenschakelingen vrij steriel, niveaus met grote brachiopoden (spirifer + leptaena). Vanaf 150 opnieuw minder nodulaire kalksteen tussenschakelingen; top van kalkige lenzen vaak gebioturbeerd. (op 130 fijn zandig gelamineerde kalkzandsteenlens, 3 cm dik), in de kalksteen ook grote Leptaena's, met zeer grote verkiezelde crinoidenstengelleden.
Sterk zandige schalie met dunne zandige kalksteenlenzen, (10 cm dik op 199.75)
steeds talrijke crinoidenslierten met brachiopoden en koraalfragmenten; aan basis opnieuw bryozoa staafjes, meer koralen. St. slijpplaatje 199.60; 199.75; st. koralen 199.60, 199.90; st. conodonten 199.75; st. brach. 199.50, 199.75.

---------------------------------------------------------------------------
STRATIGRAFISCHE INTERPRETATIE
---------------------------------------------------------------------------
Top * basis * STRATIGRAFISCHE EENHEDEN KERNBORING
---------------------------------------------------------------------------
0.00 - 5.00 Kwartair
5.00 - 70.00 Formatie van Kortrijk
70.00 - 114.00 Formatie van Hannut
114.00 - 124.00 Krijt
124.00 - 149.20 m Turoon
149.20 - 182.60 m Calcaire de Tournai Tn 3a
182.60 - 187.40 m Formation de l'Orient Tn 2c - zandig
187.40 - 196.40 m - kalkig
196.40 - (200.00 m) - kleiig
---------------------------------------------------------------------------
AUTEUR M. DUSAR 1996
---------------------------------------------------------------------------

Insert the GSB number to search all associated content