PL. STADEN 67W Aardkundige Dienst
R.LEGRAND van België
205 (III) Put
uitgevoerd te STADEN
bij de Olieslagerij DEBEIL-BONTE,
door de firma SMET, van DESSEL.
Topographische ligging opgetekend door CLAESSENS W.
de 10.7.1946.
Aanvang der werken: Februari 1946.
Einde der werken: April 1946.
Aard der pomp: onderdompelende pomp.
Diepte van het water bij ruststand: 14.20 m;
tijdens het pompen: 145 m.
Met een debiet van 8.000 liter per uur.
gestabilisseerd op 20.000 l/u.
met een daling van 55.80m, t.t.z. tot op een diepte van 70m.
Boringsmethode: met tube guide 500mm;
beitel: 480mm, 380mm; 350mm, 230mm, 180 mm;
Kernboor: 180mm;
Kroonboor: 230mm.
Getubeerd: 350mm; 250mm.
Benaderende hoogte van het maaiveld boven de zeespiegel: 21m.
AARD DER GRONDLAGEN
Het is niet mogelijk geweest doorlopende monsters te
verzamelen; volgende beschrijving is aan de nota's van
de boormeester ontleend:
van tot
Gele leem 1.00 3.00
Blauwe leem met fijne zandlaagjes 3.00 8.96
Blauwe leem 8.96 118.00
Platte leem met een weinig zand 118.00 119.68
Harde blauwe leem 119.68 120.85
Grijs blauwe leem 120.85 124.69
Grijs groene vette zand 124.69 125.69
Blauwe grijze leem 125.69 125.80
Grijs, groen vet zand 125.80 130.86
Vet zand met leem 130.86 135.33
Blauwe grijze leem 135.33 136.68
Vet zand 136.68 139.75
Blauwe grijze leem 139.75 152.50
Harde leem 152.50 156.50
Harde leem 156.50 166.50
Vetachtig krijt 166.50 167.57
Mergel 167.57 170.77
Wit krijt 170.77 196.80
Steenachtig krijt met zand 196.80 197.55
Grijs vet zand 197.55 200.05
Groen zand 200.05 202.59
Steenlaag 202.59 202.90
Steenlaag met krijt en zand 202.90 209.19
Schiste 209.19 218.02
Grijs blauwe schiste met uitzonderlijk
fijne kwartsaders 218.02 252.39
AARD DER BOORKERNEN.
Enkele niet genummeerde boorkernen werden verzameld
door Ir. DELMER, en de hr. Claessens van de Geologische
Dienst uit de stapel grondmateriaal afkomstig van de
boring.
Studie uitgevoerd op 57 brokstukken van boorkernen,
hebbende een lengte van 16m, voor 180mm doormeter en
5 meter voor 150mm doormeter.
Diepte niet nader bepaald (van 209.19 tot 252.39m.)
BESCHRIJVING: De lithologische veranderingen zijn
weinig uitgesproken. Het gesteente bestaat uit bleek
grijze phylladen soms licht donkergrijs, zelden
grijspaars. Plaatselijk werden ook kwartsachtige
phylladen aangetroffen. Een enkele boorkern bevatte
kwartsgangetjes.
Het gesteente heeft een diep gestoorde structuur,
eerder breccieachtig dan fluidaal, duidelijk van
tectonische aard. De meerste brecciefragmenten vertonen
een glad maar zeer onregelmatig oppervlak.
Vrij algemeen is het gesteente gemineraliseerd door
pyriet voorkomend als dunne filmtjes, soms ook wel in
kleine gangetjes amper 1mm. breed, en uitzonderlijk
als kristallen (a = 0.10 tot 0.50cm)
Vermoedelijke aardkundige verklaring (R.LEGRAND, de 18 Mei 1948)
Cambrium (Reviniaan?)
Zie ook: R.LEGRAND, Brèche dans le socle paléozoïque
au forage de Staden (Bull.Soc.belge de Géol. Paléontol
et Hydrol., deel 58 (1949) bl 119-121, pl. I en II.)
Afschrift van ontledingsverslag der LABORATORIA FLANDRIA
Spiegelstraat, 7-9, GENT.
Reuk: normaal
Smaak: frisch
Uitzicht: onder voorbehoud van het wit
bezinksel helder en kleurloos.
Reactie: Alkalisch op lakmoes licht alkalisch op
phenolphtaleine.
pH op "universel indicator" Merck: ca. 8
Ammonia: geen
Nitriet: geen
Nitraat: (geen sporen)
Organische stof: slechts 1 kc. 0.01 n KMnO4
overeenkomende met slechts 10 à
15 mgr organische stof per liter.
Residu 100 : 1.530 gr per liter.
Hardheid: slechts 1 tot 2 .
Chloride: veel, dosage geeft 0.626 gr.
per liter (uitgedrukt in NaCl)
Sulfaat: matig, dosage geeft, per liter
130 mgr SO3.
overeenkomende met 0.230 gr Na2SO4.
Alkaliniteitsbepaling uitgedrukt in Natriumbicarbonaat
0.540 gr. per liter.
Kiezelzuur: een weinig aanwezig: niet gedoseerd.
Onkosten van het onderzoek: 200 fr.
Gent de 27.8.1946.
De Bestuurder
(get.) P. Vekeman.
----------------------------------------------------------------------------
PL. STADEN 67W Aardkundige Dienst
van België
205 (vervolg)
FILTERPUT
uitgevoerd te STADEN.
bij de olieslagerij DE BONTE-BEIL
door de firma Smet, Dessel.
Datum mei 1962
Topographische ligging opgetekend door:
Grondstalen verzameld door:
Boringsmethode :
Opeenvolgende doormeters :
Grondwaterstanden : door de eerste maal waargenomen :
bij ruststand 56.50 m;
tijdens het pompen: 75.00 m
met een debiet van 27.000 l/u
Hoogte van het maaiveld: 21
Totale diepte. 216 m
DOORSNEDE VOLGENS DE BOORMEESTER.
Gele leem 0.00 - 3.00
Blauw zand. 3.00 - 5.00
Blauwe leem met zandlaagjes. 5.00 - 9.00
Blauwe klei. 9.00 - 86.00
Blauwe klei met stenen. 86.00 - 86.50
Blauwe klei. 86.50 - 103.44
Grijs blauwe klei. 103.44 - 123.54
Grijs groen vet zand met kleilaagjes 123.54 - 131.50
Grijs blauwe klei met zandlaagjes
en schelpjes. 131.50 - 151.50
Harde blauwe klei. 151.50 - 165.35
Vet krijt. 165.35 - 166.35
Krijt. 166.35 - 210.00
Schiste. 210.00 - 211.00
Grijs blauwe rots. 211.00 - 216.00
-------------------------------------------------------------------------
PL. STADEN 67W Aardkundige Dienst
R.LEGRAND van België
Brèche dans le socle paléozoïque au forage de Staden,
par R. LEGRAND.
(Extrait du Bulletin Soc.Belge de Géologie, Paléont.
& Hydrol., - 1949, pp. 119-121).
Brèche dans le socle paléozoïque au forage de Staden(*),
par R. LEGRAND.
(*) Texte remis en séance.
Abstract. - At Staden, in Western Flandern, a deep well
has penetrated the paleozoic rocks from the depth 209 m
to 253 m; on a thickness of 43 m, the Paleozoic was
formed by a gliding breccia of Cambrian slates.
A Staden, entre Dixmude et Roulers, un puits profond
fut foré 1946 par la firme Smet. Ce puits est situé à
la raffinerie d'huile Debeil-Bonte, à 1 km au Sud-Ouest
de Staden et à 100 m au Nord-Est de la route de Roulers.
Il est repéré dans les Archives de la Carte
géologique sous le no 205 de la planchette Staden.
Les circonstances n'ont pas permis de recueillir une
série continue d'échantillons. La coupe suivante est
extraite des notes du sondeur:
Cote de l'orifice: + 21.
NATURE DES TERRAINS Epaisseur Base à
(en m) (en m)
Limon jaune 3,00 3,00
Argile bleue avec minces couches
de sable 5,96 8,96
Argile bleue 109,04 118,00
Argile schistoide un peu sableuse 1,68 119,68
Argile bleue, compacte 1,17 120,85
Sable argileux gris-vert et
argile gris-bleu 31,65 152,50
Argile compacte 14,00 166,50
Craie marneuse 1,07 167,57
Marne 3,00 170,57
Craie blanche 26,23 196,80
Craie pierreuse et sable 0,75 197,55
Sable argileux gris 2,50 200,05
Sable vert 2,54 202,59
Couche pierreuse avec craie et sable 6,60 209,19
Schiste gris-bleu avec,
exceptionnellement, de minces veines
de quartz 43,20 252,39
L'interprétation géologique serait la suivante :
En m
Quaternaire 3,00
Yprésien 118,00
Landénien 45,50
Crétacé 42,50
Palézoïque 43,00
Cependant la nature du socle paléozoïque a pu être
étudiée sur une soixantaine de carottes, totalisant 21m
savoir 16 m au diamètre de 180 mm et 5 m au diamètre de
150 mm.
Toutes les carottes montrent une roche intimement
dérangée se présentant sous forme de brèche à structure
fluidale formée par glissement. L'allongement des
éléments se fait dans un plan peu incliné. Aucun indice
ne permet de définir la stratification. La plupart des
éléments présentent des surfaces lisses très
contournées; leur taille peut atteindre plusieurs
décimètres cubes. Les éléments et le ciment ont la même
nature lithologique. Ce sont des phyllades gris
verdâtre clair, ou gris assez foncé, rarement violacé.
On rencontre de-ci, de-là des fragments quartziteux.
Une carotte présentait de minces filonnets de quartz.
Ci-joint quelques photographies de sections polies
diversement orientées.
La minéralisation par de la pyrite disposée en mince
film est courante. Plus rarement la pyrite forme des
filonnets de moins de 1 mm d'épaisseur. Parfois elle
est dispersée dans les éléments sous forme de cubes
(cotés de 1 à 5 mm).
La nature lithologique des éléments de la brèche et
leur degré de métamorphisme nous porte à les attribuer
au Cambrien.
Les données les plus proches sur le socle paléozoïque
proviennent de la région de Roulers.
A Roulers et à Meulebeke, plusieurs sondages ont
atteint un massif dioritique. Les phyllades rencontrés
en plusieurs points au Sud de ce massif sont considérés
comme siluriens par divers auteurs. A Lichtervelde, du
Silurien fossilifère surmonte la diorite.
La cote du sommet du socle paléozoïque au sondage de
Staden confirme l'extension du relèvement constaté dans
la surface du socle paléozoique sous Roulers et
Meulebeke.
Service géologique de Belgique.
15 mars 1949.
