Skip to content. | Skip to navigation

Personal tools

You are here: Home / arch / 059W / 059W0192.TXT

059W0192.TXT

PUTTE 59W


Nr. 192 (VI, c)

Verkenningsboring + peilput POR 5
Uitgevoerd te : Putte
Voor BGD op het gemeentelijk sportterrein
Door : PVBA PEETERS
Datum : juni 1989
Topografische ligging opgetekend door P. VAN WICHELEN
Coordinaten : X : 168.368
              Y : 192.123
Grondstalen verzameld door de boormeester
Boringsmethode : 0 - 17,5 m inspoeling
                 17,5 - 67,30 m dubbele kernbuis
                 67,3 - 77,00 m inspoeling
Opeenvolgende doormeters : 0 - 6,60 m staal, D 219 mm
                           peilbuis PVC : D 57/63 mm
                           filter a : 28-33 m D 57/63 mm
                                  b : 71-76 m D 57/63 mm
Hoogte van het maaiveld : + 12,655 m, rand peilbuis a : + 12,542 m
                                                    b : + 12,942 m
Totale diepte : 77 m



Volgnr.         beschrijving van de spoelmonsters                  Diepte m

1      Bleek silteus fijn tot zeer fijn zand met zwarte stippen
       (brokjes kool) en baksteen en assebrokjes                     2.00
2      Idem, geen kalk                                               3.00
3      Idem maar iets grover                                         4.00
4      Idem                                                          5.00
5      Grijze klei plastisch : kalkrijk, H2S , reuk. organisch
       materiaal                                                     6.00
6 tot 17  geen stalen (Boomse Klei)
68*    Grijsgroen sterk glauconiethoudend kleihoudend fijn zand met
       enkele brokjes grijze silteuze klei + sporen van schelpen-
       gruis kalkhoudend                                            69.00
69     Bleker grijs glauconietrijk fijn silteus wat kleihoudend
       zand met fijn schelpengruis en enkele bleke concreties,
       kalkhoudend                                                  70.00
70     Zelfde grijsgroen sterk glauconiethoudend fijn zand met
       sporen van fijn schelpengruis                                71.00
71*    Zelfde zand maar met talrijke kalkrijke zandsteenconcreties  72.00
72     Idem : talrijke steenfragmenten en schelpfragmentjes         73.00
73*    Idem                                                         74.00
74     Idem maar met enkele duidelijke nummulieten                  75.00
75*    Zelfde zand maar met minder steenfragmenten en kleiiger      76.00
76*    Grijsgroen glauconietrijk homogeen fijn zand met fijn
       schelpengruis

PUTTE 59W


Nr. 192 (VI, c)

Verkenningsboring + peilput POR 5
Uitgevoerd te : Putte
Voor BGD op het gemeentelijk sportterrein
Door : PVBA PEETERS
Datum : juni 1989


Volgnr.        beschrijving van de kernen

1. 17.30 - 18.60 m (1.15 m)  RI = 88%

0.00-0.52 : bruingrijze, vrij plastische klei met talrijke, zwarte pyriteuze
            vlekjes en enkele pyrietconcreties en staafjes. Kalkhoudend.
            Van 0.00-0.12 m min of meer gestoord, vette, slappe klei met bleke
            vlekken (mogelijk ingespoelde boormodder) enkele pyrietconcreties
            en fijne lignieteuze houtrestjes. Fijne zand- en siltvoegjes en
            vlekjes verspreid, worden talrijker naar onder toe, vooral vanaf
            0.40 m. Op 0.41 m, 0.5 cm dik ± horizontaal verlopend bandje van
            blekere, tamelijk plastische klei.
            Onderaan talrijke zand- en siltlensjes en voegjes.

0.51-1.15 : bruingrijs, fijn tot zeer fijn, silteus, zacht aanvoelend sterk
            glimmerhoudend homogeen zand, glauconiethoudend en zwak
            kleihoudend met bleker gekleurde bioturbate vlekken. Op 0.60 m
            grote pyrietconcretie. Van 0.52 tot 0.55 nog enkele kleilensjes en
            vlekjes. Vanaf 0.55 m slechts sporen van kleiiger vlekjes. Vanaf
            0.90 m vrijwel geen klei meer.
            Op 0.90 m pyrietconcretie. Bovenaan nog sporen van kalk (tot
            ± 0.70 m)

2. 18.60 - 19.30 m (0.68 m)  RI = 97%

Bruingrijs (met zwak groene schijn) sterk glimmerhoudend en zwak glauconiet-
houdend, fijn, zacht aanvoelend silteus zand, licht kleihoudend en met bleke
bioturbate vlekken en lensjes. Kruipgang (± horizontaal) opgevuld met bleker
gekleurd zand op 0.40 m. Doorkropen kleilensjes en vlekjes verspreid, vooral
tussen 0.14 en 0.23 m.
Geen kalk.

3. 19.30 - 20.80 m (1.53 m)  RI = 100%

Op m 0.47 bruingrijs glauconiethoudend sterk glimmerhoudend (grote glimmers),
kleihoudend fijn silteus zand met klei verspreid in doorkropen vlekjes en
lensjes. Enkele pyrietconcretie op 0.17 m. Licht kalkhoudend tussen
0.00-0.20 m.

0.71-1.05 : zelfde zand maar duidelijk veel kleiiger (zandige klei) met grote,
            doorkropen kleilenzen en vlekken. Ook talrijke zwarte pyriteuze
            vlekjes.
1.05-1.18 : zelfde kleirijk zand maar met kleinere kleivlekjes en lensjes
1.18-1.53 : zoals bovenaan, bruingrijs, sterk glimmerhoudend, kleiig, fijn,
            silteus zand met verspreid kleine kleivlekjes. Grote pyriet-
            concretie op 1.22 m.
            Geen kalk.

4. 20.80 - 22.30 m (0.36 m)  RI = 24%

0.00-0.36 : zelfde bruingrijs licht glauconiethoudend, sterk glimmerhoudend
            (grote glimmers) kleihoudend, silteus fijn zand met verspreid
            kleine kleivlekjes en enkele pyriteuze vlekken. Sporen van kalk.


5. 22.30 - 23.80 m (0.61 m)  RI : 41%

Bruingrijs, glauconiethoudend, sterk glimmerhoudend (grote glimmers) sterk
kleihoudend, silteus fijn zand met resten van doorkropen kleilamellen en
vlekjes. Geen kalk.
Maximum aan klei tussen 0.39 en 0.43 m : doorkropen kleilaag met zandvoegjes.

6. 23.80 - 25.30 m . (1.10 m) RI : 73%

Zelfde bruin zand met doorkropen kleilaagjes o.a. op 0.03, 0.10
Grotere op 0.17 m. Sporen van kalk. Toenemend kleigehalte vanaf 0.45 met
talrijke resten van sterk doorkropen kleilamellen;
Vanaf 0.80 m terug afnemend kleigehalte overgaand naar een vrij homogeen bruin
fijn zand. Op 1.03 m resten van schelpen
Tussen 0.55-0.70 m zwarte vlekken (amorf pyriet ?)
(maximum aan klei tussen 0.55-0.70 m)

7. 27.00 - 28.30 m (1.30 m)  RI = 100%

Zelfde bruingrijs, fijn, glimmerhoudend en glauconiethoudend zand. Zeer
homogeen.
Slechts enkele resten van doorkropen kleilamellen.
Op 0.10-0.22, 0.40, 0.51 resten van schelpen.
Tussen 0.20-0.24 m sterk doorkropen kleiige zone. Zwarte vlek op 0.51 m.
Pyrietconcretie op 0.75 m met enkele schelpenresten.
Duidelijk kleilensje maar doorkropen op 0.81 m,

0.84-0.87 : minder kleiig, groen en grover glauconiethoudend zand
            Pyrietconcretie op 0.92 m (D2 cm)

Zwarte vlekken op 1.21 m en 1.24 m. Vanaf 1.00 m homogener en duidelijk
glauconietkorrels

8. 28.30 - 29.80 m (1.50 m) RI : 100%

Iets grijzer en groenachtig, glauconiet en glimmerhoudend fijn, silteus zand
kwasie homogeen. Tussen 0.33-0.36 m resten van doorkropen kleilamellen.
Op 0.63 m zwarte vlek, waarschijnlijk plantenresten. Geen kalk. Resten van
kleilamellen op 0.78 m. Hier en daar kalksporen op 0.98 en 1.12 m.
Zand wordt wat vaster en compacter naar onder toe vanaf 1.30 m met
geleidelijke overgang - sterk gehomogeniseerd.

9. 29.80 - 31.00 m (1.15 m)  RI = 96%

0.00-0.08 :  donkerder, kleiig fijn zand
Vanaf 0.08 : bruin fijn silteus zand met bleke, lichtgroene bioturbate
             vlekken.
Duidelijk minder kleihoudend, slechts sporadische resten van kleilamellen.
Sporen van schelpen, duidelijke glimmers.
Vanaf 0.35 m terug toename in klei met duidelijke resten van kleilamellen.
Resten van schelpen op 0.48 en 0.52 m.
Vanaf 0.55 m zelfde zand maar duidelijk kleiiger en praktische homogeen.
Tussen 0.72 en 0.75 m duidelijk resten van zand en kleilamellen. Geen kalk
Zwarte vlek (amorf pyriet) op 0.92 m onderste 20 cm iets kleiiger

10. 31.00 - 33.10 m (1.40 m) RI = 67%

0.00-0.85 : zelfde als voorgaande. Tussen 0.11-0.16 : resten van kleilaagjes.
            Ook op 0.22, 0.35, 0.42, 0.45. Sporen van schelpen op 0.46 m.
            Sporen van kalk vanaf 0.30. Duidelijk kalkhoudend vanaf 0.45 m.
            Vanaf 0.85 m duidelijke resten van mm dikke kleilaagjes.

Op 1.00 m schelp (Pina ?). Vanaf 0.87 m duidelijk minder fijn zand, veel
minder homogeen.
0.87-0.94 : duidelijke kleilaagjes
0.87-1.20 : halffijn hoekig zand met zelfs enkele grovere korrels, wat kleiig,
            en sporen van kalk. Op 1.16 kleine Pyrietconcretie. Op 1.20 m
            gestoorde zone (onderbreking). Vanaf 1.20 m tamelijk fijn
            glauconiethoudend kleihoudend zand met enkele heel fijne
            kalkstippen.

11. 33.10 - 34.30 m (1.20 m) RI = 100%

0.00-0.20 : lichtgrijs, groen, los zand, gevlekt met grijs, fijn zand slechts
            enkele sporen van kleivlekjes.

Vanaf 0.20 m duidelijk kleiiger. Nog kruipgangen en sporen opgevuld met het
losse, lichter groene zand van daarboven. Bruingrijs, kleiig fijn zand met
duidelijke resten van kleilamellen.
Laagjes grover en glauconietrijker zand op 0.63 m. Vanaf 0.50 m kalkhoudend.
Sporen van schelpen op 0.59 en 0.69.
Op 0.75 pyrietconcretie in een zwarte vlek.
Op 0.85 m scheef laagje, grof glauconiethoudend zand.
Op 0.90 m pyriet en resten van schelpen.
Vanaf 0.85 m homogener, slechts fijne resten van kleilamellen.
Tussen 1.05-1.10 m zone met vlekjes lichtgroen los zand.
Onderaan kalkhoudend.

12. 34.30 - 35.80 m (1.47 m)   RI = 98%

0.00-0.27 : grijsgroen glauconiet- en glimmerhoudend middelmatig fijn
            kleihoudend zand met klei in onregelmatige kleine vlekjes en
            lensjes. Blekere vlekken van losser en minder fijn zand.
            Kleine pyrietconcretie op 0.04 en 0.26 m, licht kalkhoudend.
0.27-0.63 : zelfde zand maar duidelijker sterker kleihoudend met talrijke
            resten van doorkropen kleilamellen met een kleimaximum tussen
            0.47-0.56 (kleivlek met zandstukjes) daarna afnemend aantal
            kleilamellen, enkele zwarte pyriteuze vlekjes. Licht kalkhoudend,
            op 0.59 m restje schelp.
0.63-0.88 : grijsgroen glauconiethoudend en licht glimmerhoudend zand
            middelmatige doorsnede zwak kleihoudend slechts sporadisch resten
            van kleine kleilensjes.
            Op 0.64 schelpfragmentje.

Vanaf 0.88 toename in kleilamellen tot 1.08 m verspreide schelpenrestjes;
Op 0.97 vlek (boorgang ?) met bleekgekleurd glauconiethoudend ± grof
kwartszand
Op 0.98 zwarte vlek.
Vanaf 1.08 terug afname in kleilamellen tot einde.
Tussen 1.09-1.14 : enkele onregelmatige vlekken van bleek ± grof glauconiet-
houdend zand. Duidelijk kalkhoudend met sporen van half opgeloste schelp-
fragmentjes.
Tussen 1.28-1.35 : tamelijk gestoord
1.39 buisvormig schelpje.

13. 35.80 - 37.30 m (1.25 m) RI = 85%

0.00-0.16 : sterk kleiig grijsgroen zand; klei in talrijke doorkropen klei-
            lamellen met vlekken van iets minder bleek grijsgroen zand; op
            0.07 fijn schelpmateriaal.
0.16-0.50 : zelfde zand maar duidelijk minder kleiig; afname in kleilamellen
            naar onder toe; op 0.23 donkere vlek (amorf pyriet ?) Op 0.33
            grotere pyrietconcretie D 1 cm; kleine half opgeloste resten van
            schelpmateriaal verspreid sporen van kalk.
0.50-0.85 : sterk kleiig met talrijke doorkropen kleilenzen; vanaf 0.71 nemen
            de kleilenzen geleidelijk af. 0.57 pyrietconcretie D 1 cm, meer-
            dere pyriteuze vlekken verspreid. Kalkhoudend.
0.85-0.95 : grijsgroen zwart glimmer-en glauconiethoudend kleihoudend zand met
            klei en kleine doorkropen kleilamelletjes, enkele schelprestjes,
            zwak kalkh.
0.95-1.05 : zelfde zand maar veel meer doorkropen kleilamellen, sporen van
            schelpjes en enkele pyrietconcreties.
1.05-1.25 : zelfde zand maar veel minder kleiig; slechts enkele kleivlekjes en
            lamelletjes, licht kalkhoudend; sporen van schelpen. Kleimaxima :
            0.00-0.16; 0.50-0.85; 0.95-1.05

14. 37.30 - 38.80 m (1.52 m) RI = 100 %

0.00-0 18 : zelfde grijsgroen middelmatig glauconiethoudend en licht glimmer-
            houdend zand met enkele verspreide fijne kleilensjes. Schelprest
            op 0.07, geen kalk.
0.18-0.37 : zelfde zand met duidelijke toename in kleigehalte; talrijke door-
            kropen kleilamellen, sporen van schelpengruis, pyriet op 0.23 geen
            kalk.
0.37-0.73 : zelfde zand met minder en kleine kleilensjes, schelprestje op 0.40
            en 0.68, kleiminimum tussen 0.50-0.65 : slechts enkele kleivlek-
            jes, geen kalk.
0.73-1.52 : zelfde zand maar bleker gekleurd met vlekken van bleek grijsgroen
            losser en iets minder fijn zand en minder talrijke kleilamellen :
            geleidelijke afname van de kleilamellen tussen 0.73-0.90.
            Naar onder toe terug geleidelijke toename van kleilamellen. Resten
            van schelpen op 0.93; 1.03, 1.05; kleinere pyrietconcreties ver-
            spreid - kalkhoudend.

15. 38.80 - 40.30 m (1.50 m) RI = 100%

0.00-0.91 : grijsgroen glauconiethoudend licht glimmerhoudend kleihoudend
            middelmatig zand met vlekken van bleek grijsgroen los en iets
            grover zand vooral tussen 0.26 en 0.60. Grotere doorkropen
            kleilamellen op 0.25, tussen 0.28 en 0.30; schelprestje verspreid
            + grote schelprest op 0.40.
            Van 0.00-0.15 iets compacter, kleiiger en donkerder
0.91-1.50 : terug homogener zand, iets fijner vrijwel zonder vlekken van
            bleker en losser zand; slechts enkele fijnere kleilamelletjes.
            Verscheidene resten van schelpmateriaal; kalkhoudend.

16. 40.30 - 41.80 m (1.50 m) RI = 100%

0.00-0 93 : grijsbruin, fijn zand, zwak kleihoudend met enkele glimmers en
            zwak glauconiethoudend. Kalkhoudend, sterk gebioturbeerd bleke
            zandvlekken
            Tussen 0.05 en 0.13 ± vertikale dikke wormgang. Op 0.21, 0.51
            schelpenrest. Vanaf 0.60 m donkerder kleurig en iets kleiiger.
            Op 0.93 m 1 cm dikke doorkropen kleilamel.
0.93-1.28 : zelfde zand maar sterker uitgesproken gebioturbeerd.
            Tussen 0.93-0.95 m bleek gekleurde zandlamel
1.28-1.50 : donkerder grijs, kleihoudend - glauconiethoudend fijn zand. Sterk
            gehomogeniseerd ?? (boortechniek) - geen stucturen te herkennen.

17. 41.80 - 43.30 m (1.04 m) RI = 92%

0.00-0.76 : zelfde bruingrijs, sterk gebioturbeerd, licht kleihoudend, glau-
            coniethoudend fijn zand met bleke bioturbate vlekken. Zwak kalk-
            houdend.
            Tussen 0.33 en 0.47 m verspreide kleivlekjes en lamelletjes.
            Op 0.16, 0.32, 0.56, 0.63 schelprestjes.
            Tussen 0.67-0.70 grote, half opgeloste schelp omgeven door door-
            kropen kleilenzen, pyrietconcretie op 0.52 m.
            Op 0.76 m onregelmatig, gebioturbeerd contact (met diagonale worm-
            gang) met een bleekgrijs, (duidelijk) glauconiethoudend en
            glimmerhoudend, kalkloos fijn zand. Vrijwel kleiloos. Praktisch
            homogeen structuurloos tussen 0.76-0.96 m met uitzondering van een
            kleiiger, donkerder gekleurde zone tussen 0.93-0.96 m.
Tussen 0.96-1.26 : zelfde zand maar fijn gelamineerd (± horizontaal) en bleke
            fijne bioturbate vlekjes. Op 1.08 m enkele mm dikke kleilens.
            Lensjes met bleker, losser en minder fijn zand op 1.12 m, 1.21 en
            1.23 m)
1.26-1.40 : scherp contact op 1.26 m met terug een donkerder groengrijs,
            glauconiethoudend, licht glimmerhoudend en kleihoudend fijn zand -
            kalkloos.
            Sterk gebioturbeerd met bleke vlekken en diagonale wormgang van
            1.28 tot 1.32 m.

18. 43.30 - 44.80 m (1.50 m) RI = 100%

Bovenste 5 cm gestoord
0.05-0.41 : zelfde, sterk gebioturbeerd, vlekkerig, groengrijs, duidelijke
            glauconiet- en kleihoudend fijn zand - geen kalk.
            Enkele verspreide kleivlekjes. Tussen 0.38-0.41 m sterk doorkropen
            kleilamel.
0.41-1.50 : zelfde, gebioturbeerd zand, maar bleker gekleurd en vrijwel zonder
            klei.
            Slechts sporen van kleivlekjes verspreid over de kern. Geen kalk.
            Duidelijk glimmerhoudend (grote glimmers)
            Tussen 0.81-0.87 m doorkropen kleilamellen en zwarte kleivlek met
            pyrietconcretie.

19. 44.80 - 46.30 m (1.46 m) RI = 97%

0.00-0.83 : zelfde, sterk gebioturbeerd, vlekkerig, groengrijs, glauconiet-
            houdend licht g1immerhoudend en kleihoudend fijn zand. Geen kalk
            en slechts sporen van kleine kleivlekjes.
0.83-1.46 : zelfde zand maar met een zone van bleek, los, vrijwel kleiloos,
            sterk glauconiethoudend zand tussen 0.83-0.90 en tussen 1.03-1.05m
Tussen 1.18-1.32 m sterkerder kleiige en donkerder gekleurde zone met talrijke
kleivlekken en lensjes. Groenzwarte glauconietvlek op 1.03 m en enkele kleine
verspreid
Tussen 1.38-1.42 : meerdere doorkropen kleilamellen. Geen kalk.

20. 46.30 - 47.80 m (1.23 m) RI = 80%

0.00-1.23 : grijsgroen, sterk gebioturbeerd, sterk glauocniethoudend, glimmer-
            houdend, kleihoudend kalkloos fijn zand met bleke bioturbate zand-
            vlekken, slechts sporen van kleine kleivlekjes met uitzondering
            tussen 0.00-0.10 m en tussen 0.82-0.90 m.
            Tussen 0.52-0.54 m doorkropen kleilamel.
            Tussen 0.62-0.66 m pyriteuze zone met verscheidene
            pyrietconcreties.
            Onderaan vanaf 1.15 m verstoorde zone met boormodder.

21. 47.80 - 49.30 m (1.45 m) RI = 98%

0.00-1.45 : grijsgroen, sterk glauconiethoudend, sterk kleiig fijn zand - geen
            kalk.
            Sterk gebioturbeerd.

22. 49.30 - 50.80 m (1.50 m) RI = 100%

0.00-0.58 : zoals kern 21 groen, sterk glauconiethoudend en sterk kleihoudend
            fijn zand - geen kalk. Sterk gebioturbeerd
0.58-1.50 : duidelijk bleker gekleurd, groengrijs, gebioturbeerd, sterk
            glauconiethoudend weinig kleihoudend fijn zand met bleker
            onregelmatige bioturbate zandvlekken.
Vanaf 1.10 m homogener, iets meer kleihoudend zand met slechts vage bioturbate
vlekken. Op 0.87 m pyrietconcretie. Geen kalk.

23. 50.80 - 52.30 m (1.50 m) RI = 100%

0.00-0.47 : groengrijs, fijn, sterk glauconiethoudend (grovere glauconiet-
            korrels), zwak kleihoudend, gebioturbeerd zand.
Vanaf 0.47 m met geleidelijke overgang, donkerder en meer en meer kleihoudend,
compact zand met verspreide kleivlekjes en doorkropen lamelletjes. Blekere
vlekken van los kleiloos zand en donkergroene vlekken van glauconiet-
aanrijking.

24. 52.30 - 53.80 m (1.50 m) RI = 100%

0.00-0.05 : gestoord kleiig glauconietzand boormodder - kleibrok + zandsteen-
            concretie
0.05-0.30 : grijsgroen, sterk glauconiethoudend duidelijk kleihoudend fijn
            zand (gebioturbeerd) met een grote onregelmatige vlek van bleek
            gekleurd sterk glauconiethoudend, los fijn tot matig fijn, vrijwel
            kleiloos zand - geen kalk.
0.30-0.55 : zelfde zand maar met talrijke verspreide kleivlekken en doorkropen
            kleilamellen. Op 0.52 m pyrietconcretie.
0.55-0.96 : homogener, grijsgroen, sterk kleihoudend, sterk glauconiethoudend
            kalkloos zand. Op 0.68 m vlekje met glauconietaanrijking.
0.96-1.13 : sterk gebioturbeerde zandige klei (onregelmatige verspreide,
            glauconietrijke, groenige zandvlekken in een grijze klei) geen
            kalk.
1.13-1.50 : compacte grijze klei met bleke siltrijke en fijnzandige vlekjes -
            glauconietkorrels. Ook fijne zwarte (pyriet ?) vlekjes.

25. 53.80 - 55.30 m (1.10 m) 4I = 75%

0.00-0.10 : bleke compact grijze klei met bleke siltrijke en fijnzandige
            vlekjes glauconiethoudend.
0.10-0.40 : zelfde bleekgrijze klei met veel verspreide zwarte pyrietvlekjes
            en fijn verdeelde zandvlekjes die onderaan toenemen.
0.40-0.74 : groengrijze sterk zandige klei, glauconiethoudend bovenaan
            geleidelijke overgang van klei - zandige klei geen kalk.
            Van 0.40-0.50 : talrijke kleilamellen
            Van 0.50-0.60 : max. aan zand.
            Van 0.60-0.74 : geleidelijke toename in klei
0.74-einde : grijze glauconiethoudende klei met onregelmatige fijne grijs-
            groene zandige vlekken en lensjes, ook enkele bleke zandvlekjes en
            voegjes op 0.80 : zwarte pyriteuse (?) tussen 0.80 en 0.90 geen
            kalk, bleek gekleurd bande rond 0.92 en 1.03
            Van 1.00 tot 1.10 m terug meerdere glauconietrijkere zandlensjes

26. 55.30 - 56.80 m (1.50 m) Rl = 100%

0.00-0.28 : groengrijze zandige klei (grijze klei met talrijke groene
            glauconietrijke onregelmatige zandvlekken) ook met bleke zand-
            vlekken en vlekjes enkele donkere pyriteuze vlekken.
0.28-0.50 : zelfde grijze klei doch veel minder zandhoudend. Groen glau-
            coniethoudend zand verspreid in kleine vlekjes en wormgangetjes.
0.50-0.74 : geleidelijke toename in zand naar sterk zandige klei tot kleiig
            zand.
0.74-1.05 : grijze plastische klei met vlekken van groen glauconietrijk zand
            die in aantal afnemen naar onder toe, en enkele fijne bleekge-
            kleurde silteuze tot fijnzandige vlekjes (0.80 en 0.95)
1.05 - einde : grijze plastische klei met geleidelijk toenemend bleekgekleurde
            silteuze tot fijnzandige vermiculatie-achtige vlekjes. Geen kalk,
            glauconiethoudend, bovenaan tot 1.20 m nog enkele groen glau-
            conietrijke zandvlekjes daarna niet meer.

27. 56.80 - 58.30 m (1.50 m) RI = 100%

0.00-1.42 : grijze plastische klei met bleke silt en fijnzandige vlekjes;
            vermiculatie-achtige vooral bovenaan, vanaf 0.55 minder talrijk,
            ook groen sterk glauconiethoudend fijn zand verspreid in kleine
            vlekjes en grotere onregelmatige vlek tussen 0.22 en0.28 m;
            1.12 glauconietaanrijking
1.12-einde : zandige klei : veel zandiger, bijna kleiig zand. Het zand komt
            voor in grote en kleine (vermiculatie)vlekken zowel bleek zand als
            groen glauconiethoudend zand in de grotere vlekken.

28. 58.30 - 59.80 m (1.50 m) RI = 100%

0.00-einde : grijsgroen sterk zandige klei tot sterk kleiig en sterk gebio-
             turbeerd zand met groen glauconietrijk fijn zand en onregelmatige
             vlekken en bleek silteus tot zeer fijn zand in kleine fijnere
             vlekjes ook af en toe donkere (pyriteuze, humeuze) vlekken.
             Tussen 0.50 en 0.75 : sterk kleiig (veel minder zand) hier en
             daar bruine verkleuring (oxydatie ?)

29. 59.80 - 61.30 m (1.50 RI m) = 100%

0.00-0.25 : zelfde grijsgroen glauconietrijk gebioturbeerd zandige klei tot
            kleiig zand - kalkhoudend
0.25-0.40 : vage onregelmatige afwisseling tussen grijze kleiige en groenbeige
            zandige zones
0.40-1.00 : grijze, plastische klei met bleke, kleine vermiculatieachtige silt
            tot fijn zandige vlekjes verspreid in enkele onregelmatige zones.
            Vanaf 0.60 m toenemende groen, glauconietrijke zandvlekken. Zwak
            kalkhoudend.
Tussen 1.00-1.50 : silteuzer en zonder groene glauconietrijke zandvlekken.

30. 61.30 - 62.80 m (1.50 m) RI = 100%

0.00-0.61 : zelfde plastische klei met lokale bleke, silteuze tot fijn zandige
            vlekjes (vermiculaties) Kalkrijk. Op 0.18 m donkere, humeuze ?
            vlek. Op 0.47 m schelprestje. Op 0.45 m vlekje groen glauconiet-
            rijk zand.
            Op 0.61 m tamelijk scherp contact met een kleiig zand waarin een
            2 cm dik schelpenbankje.
Vanaf 0.75 m terug geleidelijk overgaand in een zandige klei. Schelpenresten
verspreid en zand verdeeld in onregelmatige vlekken. Aan de basis van dit
zandiger pakket op 1.05 m 2 cm dik schelpenbankje.

1.05-1.50 : aanvankelijk grijze plastische kalkrijke klei, licht glauconiet-
            houdend, met zeldzame silteuze vlekjes. Vanaf 1.30 m veel zan-
            diger, geleidelijke toename in zand naar onder toe. Talrijke
            schelpen verspreid
            Weinig structuur te herkennen.

31. 62.80 - 64.30 m (1.45 m) 98%

0.00-0.45 : grijze, sterk silteuze, glauconiethoudende, sterk kalkhoudende
            klei.
            Kleine schelpenrestjes verspreid. Geen zichtbare structuren (kern
            nog zeer vochtig).
0.45-1.11 : groengrijs, glauconietrijk, kleiig heel fijn zand met nog ver-
            spreide schelpfragmentjes en duidelijke aanwezigheid van nummu-
            lieten vanaf 0.75 m. Aan de basis 4 cm dikke nummulietenbank.
1.11-1.35 : lichter grijs, sterk zandige klei met tamelijk veel glauconiet.
            Nog steeds Nummulieten en schelpenstukjes.
1.35-1.45 : grijze vette klei met nog veel schelpenresten en Nummulieten.

32. 64.30 - 65.80 m (1.50 m) RI = 100%

0.00-1.50 : licht groengrijs, silteus, licht kleihoudend, matig glauconiet-
            houdend, sterk kalkhoudend fijn zand met verspreide talrijke
            schelpen en schelpfragmenten.

33. 65.80 - 67.30 m (1.40 m) RI = 92%

Zelfde silteus licht kleihoudendend, glauconiethoudend fijn zand, uiterst
kalkrijk met verspreide schelpen.

             P. LAGA
             H. GOETHALS
             C. VANDORMAEL


Stratigrafische interpretatie a.h.v. geofysiche boorgatmetingen

Kwartair :                                      0.00 -  5.00 m
Formatie van Boom :                             5.00 - 28.00 m (?)
  Lid van Terhagen :                            5.00 - 18.00 m
  Lid van Belsele Waas :                       18.00 - 28.00 m (?)
Formatie van Zelzate :                         28.00 - 41.00 of 33.00 m (?)
+ Formatie van Maldegem ? (Lid van Onderdijke
+ Lid van Buisputten )
Formatie van Maldegem :                        41.00 - 72.00 m
  Lid van Zomergem (a2) :                      41.00(?) - 49.00 m
  Lid van Onderdale  (sl) :                    49.00 - 53.00 m
Lid van Asse (al)  :                           53.00 - 64.00 m
  Lid van Wemmel :                             64.00 - 72.00 m
Gelogd :                                       72.00 - 76.00 m



                                C. VANDORMAEL


Onderzoekcentrum Pal-Interface
Laboratorium voor Paleontologie
Krijgslaan 281/S8
B-9000	Gent

Gent, 30 juli 1990

Rapport 23

Kalkschalig nannoplankton uit de boring van Putte
Zuiden-provincie Antwerpen
(59W192 VI ,  c)

Abstract

Uit de studie van het kalkschalig nannoplankton van de boring van Putte 
kunnen de volgende resultaten worden afgeleid :
19.50 m:  middendeel NP23, topzone van de Klei van Belsele-Waas;
27.25-31.45 m : onderste deel NP23, onderste gedeelte van de Klei van 
Belsele-Waas; 34.10 – 40.60 m  : NP22 ;  Zanden van Ruisbroek;  61.95 
m : bovenste deel NP15,  klei van Asse;  63.75 m : onderste deel NP15, 
mogelijkerwijze Zanden van Wemmel en 67.85 m : onderste deel NP15, 
bovenste gedeelte van de Zanden van Lede.

1.	Situering en onderzochte monsters. –
De gemeente Putte bevindt zich in het zuiden van de provincie 
Antwerpen, ongeveer halverwege mechelen-herentals. In dit gebied komt, 
onder de Boomse klei, en 50-tal m dik pakket van overwegend kleiige 
zanden voor. Dit pakket wordt gekenmerkt door een nogal komplexe 
stratigrafie en vertoont slechts weinig overeenkomst met de klassieke 
opeenvolging van keien en zanden (A1 t.e.m. S4) uit de iets meer 
noordelijk gelegen gebieden (van Knokke tot Turnhout). Uit dit interval 
werden de volgende monsters geselekteerd en op kalkschalig 
nannoplankton onderzocht:
-19.50 m : lichtbruin glimmerhoudend zeer fijn zand;
-27.25 m : lichtbruin glimmerhoudend iets silteus zeer fijn zand, 
met sporen van schelpfragmenten;
		-31.45 m : bruin tot iets groenig glimmerhoudend fijn zand 
(duidelijk grover dan in 27.25 m);
	-34.10 m : licht bruingroen gekleurd iets glauconiethoudend, 
glimmerhoudend fijn zand (iets grover dan voorgaand 
monster);
	-38.45 m :	idem
	-40.60 m :	bruin tot iets groenig glimmerhoudend fijn zand 
(duidelijk grover dan in 24.25 m)
	-60.00 m :	licht groenig, grijsbruin glimmerhoudend fijn zand, 
geen macrofossielen;
	-61.95 m :	idem, doch nog kleiiger, met schelpfragmenten;
	-63.75 m :	donkergroene glauconietrijke kleiige fijne zanden, met 
veel kleine nummulieten;
	-67.85 m :	idem, doch iets bleker gekleurd, minder kleiig en 
duidelijk armer aan nummulieten.

2.	Resultaten van het nannoplankton-onderzoek.-

a)	–19.50 m :
Het bovenste monser wordt gekenmerkt door een relatief rijke, doch 
eerder soortenarme nannoflora. Als meest significante vormen werden 
aangetroffen : Reticulofenestra bisecta, Reticulofenestra marismontia en 
Pontosphaera bukryi. Het voorkomen van deze soorten, te samen met de 
afwezigheid van Reticulofenestra umbilica en Isthmolithus recurvus 
verwijst naar het middenste gedeelte van NP23. Identieke associaties zijn 
bekend uit het bovenste gedeelte van de Klei van Belsele-Waas en uit de 
Klei van Terhagen (boringen van Terhagen, Stekene,..)

b) interval 27.25 – 31.45 m diepte:
De 2 volgende monsters vertonen gelijkaardige associaties, waarbij echter 
de onderste associatie op 31.45 m diepte de meest soortenrijke is en ook 
iets beter bewaard is. Beide associaties worden gekenmerkt door het 
voorkomen van Reticulofenestra bisecta, Pontosphaera bukryi en 
Isthmolithus recurvus en door de afwezigheid van Reticulofenstra 
umbilica. Een dergelijke kombinatie van soorten verwijst naar het 
onderste gedeelte van nannozone NP23, en is bekend uit het onderste 
gedeelte van de Klei van Belsele-Waas.

c) interval 34.10 – 40.60 m diepte:
De associaties uit het interval 34.10 – 40.60 m diepte zijn relatief rijk en 
tamelijk goed bewaard. Als meest signifikante vormen herkennen we: 
Reticulofenestra Bisecta, R. umbilica en Isthmolithus recurvus. Het te 
samen voorkomen van deze vormen verwijst naar zone NP22, bekend uit 
de Zanden van Ruisbroek (Ruppel-tunnel, boringen van Terhagen, 
Stekene, …)

d) –60.00 m :
In dit monster werden geen nannofossielen aangetroffen.

e) –61.95 m:
op de diepte van –61.95 m werd een rijke en goed bewaarde nannoflora 
aangetroffen met als meest typische soorten: Nannontetrina fulgens, 
Nannotetrina pappii, discoaster martinii, Reticulofenestra callida en zeer 
schaarse Rhabdosphaera gladius. Op grond van het gezamelijk 
voorkomen van deze vormen behoort dit monster tot het bovenste 
gedeelte van NP15. Anologie associaties zijn bekend uit de Klei van Asse 
(type-lokaliteit Asse, en uit verscheidene boringen).

f) –63.75 m: 
Uit dit monster werd eveneens een goede bewaarde en rijke 
nannoplankton-associatie verzameld. Het gezamelijk voorkomen van 
Rhabdosphaera gladius, Discoaster bifax, Reticulofenestra callida, en het 
ontbreken van Nannotetrina fulgens verwijzen naar het onderste gedeelte 
van nannozone NP15. Gelijkaardige associaties werden aangetroffen  in 
de type-lokaliteit van de Zanden van Wemmel.

g) –67.85 m:
Het onderste monster bevat de rijkste en best bewaarde nannoflora uit de 
boring van Putte. Ze wordt gekenmerkt door het veelvuldig voorkomen 
van Rhabdosphaera gladius, Rhabdosphaera trochos, helicosphaera 
wilcoxonii en van Zyghrablithus crassus, en door het ontbreken van 
Nannotetrina fulgens, Reticulofenestra callida. Een dergelijke associatie 
verwijst naar het onderste gedeelte van NP15. Analoge associaties zijn 
bekend uit het bovenste gedeelte van de Zanden van Lede (boring Mol; 
doch iets jonger dan het stratotype te Balegem).

3.	coclusies.-
Uit de studie van het kalkschalig nannoplankton uit de boring van Putte 
mogen we besluiten dat:
1.	het glimmerhoudend zeer fijn zand, dat op 19.50 m diepte werd 
aangeboord, tot het middenste gedeelte van nanno-zone NP23 behoort 
en daardoor mag gesitueerd worden in het bovenste gedeelte van de 
Klei van Belsele-Waas;
2.	De glimmerhoudende fijne zanden uit het interval 27.25-31.45 m 
diepte met het onderste gedeelte van NP23 kunnen gekorreleerd 
worden en daardoor overeenkomen met het onderste deel fan de klei 
van Belsele-Waas;
3.	De glauconiethoudende fijne zanden uit het interval 34.10 – 40.60 m 
diepte in nanno-zone NP22 mogen gesitueerd worden, en daardoor 
korreleerbaar zijn met de Zanden van Ruisbroek;
4.	De zandige klei op 61.92 m diepte tot het bovenste deel van NP15 
behoort en met de Klei van Asse mag geassocieerd worden;
5.	De nummulietrijke kleiige fijne zanden op 63.75 m diepte een nanno-
associatie vertonen die op het onderste gedeelte van NP15 wijst, en de 
meest gelijkenissen vertoont met deze uit de Zanden van Wemmel;
6.	De fossielhoudende iets minder kleiige zanden op 67.85 m diepte ook 
in het oudste gedeelte van NP15 mogen gesitueerd worden, en 
korreleerbaar zijn met het bovenste gedeelte van de Zanden van Lede.

Gent, 29 juni 1990
Dr.E STEURBAUT

Insert the GSB number to search all associated content