Skip to content. | Skip to navigation

Personal tools

You are here: Home / arch / 045E / 045E0222.TXT

045E0222.TXT

PL. GEEL  45E

222 (I)   Puits tubé
          exécuté à Oolen,
          à l'Usine Métallurgique,
          Division: Raffinerie Electrolitique,
          par M. Van Heugtem, de Hamont.
          Repérage par V.Collard, le 29 septembre 1933
          d'après les plans de l'Usine
          et avec le concours des Ingénieurs MM.Hennes et Hachez.
          Travaux commencés et terminés en 1929.
          Mode de creusement: à sec.
          Diamètre final: 100 mm.
          Débit: 16 à 20.000 litres à l'heure par puits.

          Profondeur probable du niveau aquifère utilisé, d'après
          les Ingénieurs. de 37 à 45 m.

          Cote approximative de l'orifice: 16 m.


          Note communiquée par M. E.HUYBRECHTS d'Anvers  (28-9-1933)

          Prise d'eau à l'Usine Métallurgique d'Oolen.

          Cette prise se compose de 10 puits distants de 50 m.,
          qui ont été creusés par le puisatier, Van Heugtem,
          Budelpoort, Hamont. La profondeur varie de 45 à 50 m.
          dont 8 m. de partie filtrante. Elle prélève l'eau dans
          un sable à gros grains glauconifères appartenant aux
          couches diestiennes qui affleurent à 11 à 12 Km. au Sud
          de la prise, sur une très grande étendue en raison de
          leur faible pente. C'est par cette étendue
          d'affleurement que l'eau pènète dans le sous-sol
          d'Oolen après un assez long parcours horizontal.

          La nappe aquifère ne peut être alimentée verticalement
          sur les lieux mêmes à cause des couches d'argile qui
          lui constituent un toit imperméable: c'est la raison
          pour laquelle aucune précaution n'a été prise en vue
          de préserver les puits par une zone de protection.

          L'orientation Est-Ouest de la file de puits n'a été
          déterminée que par des convenances topographiques sans
          tenir compte d'un éventuel courant de la masse d'eau
          souterraine.

          Pour un rabattement de 1m75 constaté aux puits-temoins
          accolés, les puits de captage fournissent
          individuellement.....12 à 154 m3/h.

          Le sol étant peu rétentif le rabattement se fait sentir
          à grande distance, de plus son amplitude est constante
          sur une grande étendue, cette dernière constatation
          s'explique moins bien étant donné la richesse présumée
          de ce sous-sol où le mouvement de l'eau doit être aisé
          en raison de la grosseur des grains de sable.

          La partie pleine des puits est en tête galvanisée, la
          partie filtrante en cuivre rouge perforé de trous se
          présentant comme ceux d'une râpe: chaque orifice
          constitue un petit tronc de cône, la petite base
          dirigée vers l'extérieur mesure 1 mm. de diamètre.
          L'ensemble de ces orifices présente une surface
          d'entrée trop faible, aussi la perte de charge à
          l'entrée des puits mesure-t-elle 3 m.
          L'eau contient 5 milligrammes de fer au litre à la
          sortie du sol, elle est déferrisée par l'addition de
          sulfate d'alumine - à raison de 4 cm3 pour 3 m3 d'eau-
          suivie d'aération sur lits de coke et filtration sur
          filtre noyé.


PL. GEEL  45E
R.TAVERNIER

222 (vervolg)

          Filterput
          uitgevoerd te OOLEN,
          bij de "Sté Ame Métallurgique de Hoboken, afdeling "Rafolen",
          door de firma SMET van DESSCHEL.
          Topographische ligging opgetekend door CLAESSENS W. de 5.8.1948.
          Grondstalen verzameld door de boormeester.
          Boringsmethode: zonder inspoeling.
          Opeenvolgende diameters: 600-500-380mm.
          Einddiameter: 216mm.
          Diepte van het water, bij ruststand: 3.80 m; 
          tijdens het pompen: 7.50m.
          Met een debiet van 60.000 liter per uur.
          Benaderende hoogte van de begane grond boven de zeespiegel: 16m.
          Totale diepte: 45.10m.


No        AARD DER GRONDLAGEN.                             Diepte  m.

 1 - 2*   Bleek groen fijn glauconiethoudend zand,
          glimmerrijk                                     1.00 -  2.00
 3        Idem, grijs groen van kleur                     3.00
 4*       Idem, met brokstukken verharde
          vivianietconcreties                             4.00
 5        Grijs-groen glauconiethoudend zand              5.00
 6*       Grijs groen glauconiethoudend zeer
          kleiachtig zand                                 6.00
 7        Groen zeer grof grintachtig glauconietrijk zand 7.00
 8*- 9    Idem met talrijke kwartskeitjes                 8.00 -  9.00
10*       Idem met vergroende vuursteenkeitjes           10.00
11*-14*   Idem met zwarte bruine ferrugineuse
          concreties                                     11.00 - 14.00
15 -16    Idem                                           15.00 - 16.00
17        Idem met zwart blauwe harde
          vivianietconcreties                            17.00
18*-19    Idem                                           18.00 - 19.00
20 -22*   Idem, grof zand, grintachtige elementen zijn
          minder talrijk                                 20.00 - 22.00
23 -24    Idem                                           23.00 - 24.00
25*-27    Idem, tamelijk grintachtig                     25.00 - 27.00
28*-31    Idem met enkele kleine vivianietconcreties     28.00 - 31.00
32*-37*   Idem, met hemelblauwe vivianietconcreties      32.00 - 37.00
38 -41*   Idem, idem                                     38.00 - 41.00
42 -45*   Idem, idem                                     42.00 - 45.00



          Vermoedelijke aardkundige verklaring (R.TAVERNIER, de 19.10.1948)

          Diestiaan: van 0.00 tot 45.00m.



                            ANALYSE No 518.

          Waterontleding gedaan door de "Société Générale
          Métallurgique de Hoboken", de 24.10.1956.

          Voor de 9 putten die het water opvangen tussen 50 en
          60 m diepte is de ontleding als volgt:

          Alcaliniteit (Methyloranje)           2,5 
          Totale hardheid.                     11  
          Droog residu                        241 mg/l.
          Gehalte SO2                          36,9 mg/l.
                  Cl2                          22,- mg/l.
                  SiO2                         10,4 mgr/l.
                  Fe2O3 + Al2O3                26,- mg/l.


                       ANALYSE No 519.

          Voor de tiende put, onlangs door de firma De Smet
          gegraven, en die het water opvangt tussen 20 en 40 m.
          diepte wijkt de ontleding licht van bovenstaande af en
          doet zich aldus voor:

          Alcainiteit (Methyloranje)       1,5 
          Totale hardheid                 11  
          Droog residu                   136 mg/l
          Gehalte SO2                     28,8 mg/l
                  Cl2                     16,4 mg/l
                  SiO2                     9,0 mg/l
                  Fe2O3 + Al2O3           46,0 mg/l



PL. GEEL  45E
M.GULINCK

222 (I) vervolg.

          FILTERPUT No 12,
          uitgevoerd te OLEN,
          bij de Fabrieken Sté Générale Métallurgique
          (Raffinerie Electrolytique),
          door de N.V. SMET, uit Dessel,
          Topographische ligging opgetekend door W. CLAESSENS, de 3.10.1958.
          Grondstalen verzameld door de boormeester.
          Aanvang der werken : 30.10.1957.
          Einde der werken : 22.11.1957.
          Boringsmethode : met inspoeling.
          Opeenvolgende diameters : 200 mm.
          Einddiameter : filter : 165 mm.
          Aard der pomp : centrifugaal pomp.
          Diepte van het water, bij ruststand : 3.85 m.
          tijdens het pompen : 7.00 m.
          met een debiet van 47.000 liters per uur.
          Benaderende hoogte van de begane grond, boven de zeespiegel:16
          Totale diepte : 47.50 m.


Volgnummer        AARD DER GRONDLAGEN.                     Diepte  m.

 1         Zand en stenen                                  1.00
 2         Geelachtig zand                                 2.00
 3 - 6     Grijs tot groenachtige zandige klei             3.00    6.00
 7 -10     Groen glauconietrijk, grof zand                 7.00   10.00
11 -12     Wit groenachtig grof zand                      11.00   12.00
13 -38     Groen grof zand met vivianiet concreties       13.00   38.00
39 -47     Iets fijner zand                               39.00   47.00



          VERMOEDELIJKE AARDKUNDIGE VERKLARING : M. GULINCK, 28.X.1958.

          Aangebracht       :   0    -  2.00 m.
          Pleistoceen       :   2.00 -  3.00 m.
          Diestiaan        (    3.00 - 13.00 m.
                           (   13.00 - 47.00 m.

Insert the GSB number to search all associated content