PL. HOBOKEN 43W
J. Herman 1978
N° 291
Meded. Werkgr. Tert. Kwart. Geol., vol.15 nr 2, pp.67-72, 2 fig., Rotterdam juni 1978.
BESCHRIJVING VAN DE SECTIE (punt 2)
Kwartaire afzettingen (0,00 -4,20 m-mv).
0,00 -0,55 m Laag 17. Lichtbruine kleiige en siltige zanden, naar boven toe overgaande in een don-
kerbruine kleur; geheel doorworteld.
0,55 -2,10 m Laag 16. Lichtgeel, hier en daar roestig gekleurde zanden met dunne lichtgrijze kleilaagjes;
bovenste gedeelte doorworteld.
2,10 -2,80 m Laag 15. Lichtgrijsbruine siltige klei met enkele dunne geelgekleurde zandlaagjes. Dikste
zandlaagje 4 cm, meeste zandlaagjes niet dikker dan 1 cm.
2,80 -3,30 m Laag 14. Afwisselend dunne, gelige en groenige zandlaagjes. Enkele dunne, kleirijke,
lichtbruine laagjes. Kleurverschillen in het zand veroorzaakt door wisselend glauconiet gehalte. Enkele
kleine schelpfragmentjes.
3,30 -4,20 m Laag 13. Duidelijk gelaagde zanden met sterke contrasten in kleur, varierend van geel tot
donkergroen. Dit wordt veroorzaakt door een sterk wisselend gehalte aan glauconiet. Aan de basis is
soms een 1 cm dik grindlaagje aanwezig. Veel load cast structuren, ook aan de basis. Veel horizontale
gelaagdheid, soms kleine klimmende ribbels. Enkele kleine schelpfragmentjes.
Mioceen, Formatie van Berchem, Zanden van Kiel (4,20 -9,40 m-mv).
4,20 -4,55 m Laag 12. Kleiige, glauconietrijke zanden met een donkergroene tot enigszins roestige kleur
(oxidatie). Gevlekt door grote graafactiviteit van organismen, echter geen duidelijke graafgangen.
4,55 -5,30 m Laag 11. Donkergroengrijze, glauconietrijke zanden met enig fijn grind. Veel duidelijke
graafgangen, die zowel horizontaal als verticaal als scheef georienteerd kunnen zijn.
5,30 -6,95 m Laag 10. Idem. Graafgangen zijn wat groter en duidelijker uitgeprepareerd. Geleidelijke
overgangen naar laag 11 en 9.
6,95 -8,95 m Laag 9. Idem. Graafgangen zijn weer even groot als in laag 11.
8,95 -9,40 m Laag 8. Zeer donkergroene tot enigszins roestig gekleurde kleiige zanden met megascheve
gelaagdheden tot 10 cm hoogte. Oxidatie volgt de scheve gelaagdheden. Gevlekt door graafactiviteit van
organismen, echter geen duidelijke graafgangen. De basis is te zien als een scherpe, rechte lijn en is soms
mooi uitverweerd door de plotselinge lithologische verandering.
Mioceen, Formatie van Berchem, Zanden van Edegem (9,40 -13,55 m-mv, basis niet ontsloten).
9,40 -9,65 m Laag 7. Donkergroene, voornamelijk fijne, glauconietrijke zanden, waarin zeepokkenresten
(Balanidae) zeer sterk overheersen. Veel voorkomende bivalven zijn Pseudamussium lilli (Push, 1838)
en Lucinoma borealis (Linné, 1767). Vrij veel Astarte goldfussi Hinsch, 1952.
9,65 -9,95 m Laag 6. Donkergroene, voornamelijk fijne glauconietzanden. Schelpenbank met veel
Pseudamussium lilli, Lucinoma borealis (dikwijls in levenspositie) en zeepokken. Vrij veel Palliolum
tigerinum (Müller, 1774) en Nuculoma hanseata (Kautsky, 1925). Een enkele Panopea menardi
Deshayes, 1828 in levenspositie. Deze laag gaat geleidelijk over in laag 7.
9,95 -10,85 m Laag 5. Donkergroene, voornamelijk fijne, glauconietrijke zanden met veel verspreide
schelpen.
10,85 -11,25 m Laag 4. Donkergroene, voornamelijk fijne, glauconietrijke zanden. Niveau met grote
bivalven: Arctica islandica (Linné, 1767), Pelecyora polytropa nysti (d'Orbigny, 1852) (vrij zeldzaam),
Glossus lunulata (Nyst, 1835) f. crassa en vrij veel Panopea menardi. Laatstgenoemde soort is in
levenspositie te vinden en komt in deze laag het meest voor. Veel andere bivalven zijn eveneens als
dubbelkleppige exemplaren te vinden. Soms is deze laag ontwikkeld als een schelpenbank. Indien dit
niet het geval is, dan is deze laag toch steeds te herkennen aan het voorkomen van vele grote bivalven.
Vrij veel otolieten van Colliolus johannettae Gaemers, 1976. Vrij veel exemplaren van de brachiopode
Lingula sp.
11,25 -12,35 m Laag 3. Donkergroene, voornamelijk fijne, glauconietrijke zanden met veel verspreide
schelpen.
12,35 -12,85 m Laag 2. Zeer donkergroene, fijne, glauconietrijke zanden met vrij sterk kleihoudende
gedeelten er in. Schelpenbank met veel Nuculoma hanseata, Dentalium dollfusi Von Koenen, 1882.
Bovendien werden vrij veel gastropoden, Venus (Dosina) multilamella (Lamarck, 1818), Lucinoma
borea/is en Lingula sp. waargenomen. Lucinoma steeds in levenspositie. Verder o.a. dubbelkleppige
exemplaren van Nuculoma hanseata. In zeefresidu's werden otolieten van Colliolus johannettae en
Gadichthys antwerpiensis (Gaemers, 1971) gevonden. AIs zeldzamere vondsten kunnen een in situ
haaietand van Isurus desori (Agassiz, 1844) en een exemplaar van het solitaire koraal Flabellum sp.
genoemd worden.
12,85 -13,55 m Laag 1. Zeer donkergroene, fijne, glauconietrijke zanden met veel verspreide schelpen,
waaronder vrij veel gastropoden.
SLOTOPMERKINGEN
De Zanden van Edegem in de hier beschreven ontsluiting bevatten veel rijke schelpniveau's, vergeleken
met de secties in deze zanden, gepubliceerd door De Meuter, Wouters & Ringele (1976), waarin meestal
geen duidelijke schelpniveau's staan aangegeven. De Zanden van Edegem en de Zanden van Kiel worden
sinds kort tot de Formatie van Berchem gerekend (De Meuter & Laga, 1976).
Voor paleontologisch geïnteresseerden zijn de Zanden van Edegem het belangrijkst in dit profiel. Alle
niveau's zijn fossielhoudend, maar uiteraard zijn de drie schelpbanken met meest lonend. Het sediment
bestaat hoofdzakelijk uit fijn zand, maar ook klei, silt en grover zand komen voor. Het gehele pakket is
gevlekt ('mottled'), hetgeen is veroorzaakt door een grote graafactiviteit van allerIei organismen. Echt
duidelijke graafgangen werden echter niet waargenomen. De sedimentatiesnelheid tijdens de afzetting
van deze zanden was ongetwijfeld gering. Dit is af te leiden uit het hoge percentage autigene glauconiet.
Dit mineraal kan niet gevonnd worden bij snelle sedimentatie. De schelpbanken vertegenwoordigen geen
accumulatiehorizons veroorzaakt door bijeenspoelen van fossielen door stromingen, want veel bivalven
zijn in levenspositie te vinden. Deze niveau's kunnen daarom alleen gevormd zijn onder nog geringere
sedimentatiesnelheden.