Skip to content. | Skip to navigation

Personal tools

You are here: Home / arch / 040W / 040W0024.TXT

040W0024.TXT

PL. EVERGEM 40W

24 (VIII)

A.HACQUAERT.- Natuurwetenschappelijk Tijdschrift. - Gent, 1938,
Jaargang 20, Nr. 2, blz. 51-53.

Artesische put te Evergem.

Voor rekening van den Heer A.DEBBAUT werd in Maart 1938 een artesische put
geboord door den H. J.DUTRIEU, uit Wetteren. Deze put is gelegen op ca
1040m ten W. van de kerk van Evergem, op 40m ten S-E van de Schoonstraat
(fig.1).

De diameter der buizen bedraagt 114mm, de lengte der buizen bereikt 51,30m
en de totale diepte van den put 65,30m.

Alhoewel deze boring uitgevoerd werd volgens de methode met waterspoeling,
toch zijn de monsters op zo'n wijze genomen geweest, dat zij gemakkelijk
te interpreteren resultaten geven. De monsters, ten getalle van 15, worden
in het Geologisch Laboratorium te Gent bewaard.

Waarschijnlijke hoogte van het maaiveld: 7m50. Ongeveer 0m70 grond werd
echter weggevoerd op de plaats waar de boring uitgevoerd werd, zoodat de
opening van de boorbuis uitkomt op de hoogte 6m80.

Beschrijving der monsters:

Nr.                                                          Diepten

1.    Bruin-grijs zand (bodem)                               0.00 tot  0m60
2.    Geel zand met limonietvlekjes                          0.60 tot  1m80
3.    Witachtig zand                                         1.80 tot  3m50
4.    Grijs-geel zand                                        3.50 tot  8m00
5.    Zeer fijn, leemig zand, grijs                          8.00 tot 12m50
6.    Licht kleiachtig zand, grijs-groenachtig. Bevat 
      enkele stukjes schelpen; een klein exemplaar van
      Venericardia, sterk afgesleten                        12.50 tot 18m00
7.    Grijs-bruinachtig zand met afgesleten en gebroken
      schelpen; Turritella. Bevat ook een fragment silex
      en een stukje Paniselaansche zandsteen                18.00 tot 21m00
8.    Glauconietzandsteen en silex in talrijke kleine 
      fragmenten. enkele schelpfragmenten, steeds gebroken
      en afgesleten. Men herkent: Turritella, Mactra,
      Nummulites planulatus                                 21.00 tot 21m30
9.    Grijs zand, waarin stukken hout (ligniet) en zeer 
      veel schelpjes voorkomen. De houtfragmenten zijn 
      allen doorboord door wormgangen (drijfhout). Onder
      de schelpen herkent men kleine exemplaren van 
      Venericardia (cfr. planicosta) en van Turritella      21.30 tot 29m00
10.   Grijs-groen zand, glauconiethoudend, met weinig 
      glimmerplaatjes. Bevat nog weinig stukjes hout en
      weinig Turritella's                                   29.00 tot 35m00
11.   Grijs glauconietzand, met schelpfragmenten            35.00 tot 42m00
12.   Groen-grijs glauconietzand, met weinig glimmer        42.00 tot 45m50
13.   Groen-grijze zandige klei                             45.50 tot 51m30

      Aan de basis van deze klei vindt men, volgens de 
      aanwijzingen van den putboorder, een laag steen. 
      Enkele stukken van deze steen waren bij het monster
      gevoegd. Het zijn fijnkorrelige glauconiethoudende
      zandsteenen, die kleine fragmenten ligniet bevatten   51.30 tot 51m40

14.   Zeer fijn, grijs-groen glauconietzand                 51.40 tot 60m00
15.   Fijn groenachtig glauconietzand, met weinig
      schelpfragmenten, o.m. een stuk van Nummulites
      planulatus                                            60.00 tot 65m30


Interpretatie.

De basis van het Pleitoceen ligt op de diepte 21m30. Daaronder vindt men
boven-Paniseliaan in typische ontwikkeling, vooral in de bovenste deelen
(monster Nr 9). Zeer waarschijnlijk ligt de basis van het Boven-Paniseliaan
op de diepte 35m. Het Beneden-Paniseliaan, bestaande uit een dikke zandige
laag en een meer kleiig niveau aan de basis, bereikt de diepte van 51m40.
Onder het Paniseliaan komen dan typische Boven-ieperiaansche fijne zanden.
De grens tusschen Beneden-Paniseliaan en Ieperiaan wordt arbitrair genomen
aan de basis van de kleilaag (monster Nr 13). Daar op deze diepte gecimen-
teerd werd vooraleer de put verder te verdiepen, mag als zeker worden
aangenomen, dat de zanden Nrs 14 en 15 wel degelijk afkomstig zijn van
onder de kleilaag 13.

R.BAETSLE en A.HACQUAERT. - Natuurwetenschappelijk Tijdschrift.
                            Jaargang 20, Nr. 3-7, 15n. Juni 1938, blz.171.

(Artesisch Water - Ieperiaan)

pH                                                           8,1
Tot. Hardh.(in Fr.°)                                         2,0
Blijv. Hardh.(in Fr.°)                                       0,5
Droogrest (in mg/l)                                        452.0
S04 in mg/liter)                                             4.12
C1 (in mg/liter)                                            14.2
Alkaliteit t.o.v. methyloranje (in cc N/10 per liter        73.0
Organische stoffen (KMn04 x 5, in zuur midden)              53.77
Insert the GSB number to search all associated content