114E0089
ADMINISTRATIEVE & TECHNISCHE GEGEVENS
---------------------------------------------------------------------------
Kaart-Nr: 114E
PLAAT: ENGHIEN
Nr: 89 (IV, b)
Type Boring: boring B5
Topografische kaart: 38/4
Uitgevoerd te: Sint-Pieters-Kapelle (Herne)
Postnr: 1541
Adres boorplaats:
Opdrachtgever: ANRE
Boorfirma:
Boordatum: 1998
Topografie:
Stalen door: de boormeester
Boringsmethode:
Lengte & doormeters:
Grondwaterstanden:
1ste maal:
Bij rust :
Tijdens pompen:
Debiet :
Waterzaaknr:
Totale diepte: 149 m
Stalen bewaard: ja (kernen)
Maaiveld/ref. peil: 54 m
X: 124496
Y: 154249
NIS-code: 23076
---------------------------------------------------------------------------
BOORBESCHRIJVING van de kernen Timothy Debacker, UG
---------------------------------------------------------------------------
Nr * Diepte Basis * AARD DER GRONDLAGEN
---------------------------------------------------------------------------
De sokkel werd aangeboord op een diepte van 8.55 m.
Algemene opmerking :
de dieptes zijn slecht aangeduid, op een tiental kisten ontbreekt iedere vorm
van diepteaanduiding. Behalve de kisten onderaan, bevat iedere kist 4 kernen
van ongeveer 4 meter lang, die we beschrijven als A, B, C, D.
Afkortingen : S1 = splijting, S0= gelaagdheid, // = parallel aan, CCW =
counterclockwise, tegenwijzerzin van , CW = clockwise, wijzerzin van.
8.00 12.00 Vanaf 8,55m: sokkel, sedimentair gesteente, quartzofyllade,
eerder fylladeus, geband: afwisseling donkergrijze en bleke banden:
donkergrijze fijnkorrelige banden (klei tot fijne siltfractie)
overheersen (matrix, af en toe licht olijfgroen gekleurd
(sericiet?)) met tussengelaagde bleekgrijze tot crèmekleurige meer
grofkorrelige bandjes (silt tot zeer fijn zandig) met variabele
diktes. Sommige sedimentaire structuren (lensvormige bleke meer
siltige tot fijn zandige lagen) lijken op het facies van de
Chevlipont Formatie (in Keuntjesbos). De polariteit van de lagen
(S0) is volgens de polariteit van de splijting (S1).
De lagen zijn sterk geplooid en gecrenuleerd: in zijaanzicht is de
gelaagdheid afwisselend parallel met de splijting en er loodrecht
op. Shear folding treedt op volgens de splijting. Ook de
gelaagdheids-crenulaties hangen samen met de splijting. Textuur:
zwarte vlekken komen voor in de donkere matrix, opgelijnd // S1
(kern A).
De strekking van de splijting (S1) bevindt zich zowel in
tegenwijzerszin (CCW), in wijzerszin (CW) als parallel met de
strekking van de gelaagdheid (S0). De strekking van S1 blijft
constant: het is de strekking van S0 die verandert.
Lineaties (ductiel) komen voor op de S1-vlakken, // aan de
hellings- richting S1. De S1-vlakken hebben een glanzend uitzicht:
oplijning witte mica-sericiet (?).
S1-helling: bovenaan B: 41°, bovenaan D: 20°, onderaan D: 24°.
12.00 16.00 Het gesteente is hetzelfde als hoger (sidementatiestructuren
ed.) maar in kernen A en B worden de fijnkorrelige donkergrijze
banden iets bleker met een meer korrelig uitzicht. In C en D
worden de bleke meer grofkorrelige banden "waziger"
(silicificatie?). De bleke bandjes zijn moeilijk te onderscheiden
van kwartsadertjes. Ook een licht groenige verkleuring treedt soms
op. Liggende plooitjes lijken voor te komen. In C zijn de lagen
subhorizontaal. Doorheen de 4 kernen sporen van verschuivingen
langs splijtingsvlakken en shearfolding. In kern D is er een
verweerde zone (15,20m) onder een 6cm-dikke kwartsader.
De strekking van S1 is in plaatsen CW, // of CCW ten opzichte van
de strekking van S0, echter meestal CCW. Zowel fibress als
lineaties komen voor op de S1-vlakken, steeds parallel aan de
hellingsrichting van S1. S1-refractie treedt duidelijk op.
Glanzende S1-vlakken (witte micra/sericiet?)
S1-helling: Bovenaan A: 32°, bovenaan B: 36°, bovenaan C: 25°.
16.00 20.00 Zelfde kwarstofyllade met donkere fijnkorrelige lagen en
blekere meer grofkorrelige laagjes. Soms enkele lichtere zones met
beige kleuring. De bleke laagjes (laminaties) worden fijner en
talrijker, er is meer afwisseling. De polariteit is overwegend
normaal.
Sedimentologische-lithologische aspecten overeenkomstig met deze
van de Clevlipont Formatie. Lichte crenulaties treden op volgens de
splijting. In kern A: zachthellende S0, tegengesteld aan S1; kern
B: S0 wordt steiler (ongeveer 45°), C: helling S0 verzwakt terug
(nog steeds tegengesteld aan S1), D: verstoorde zone (anticlinale-
synclinale sequentie), naar onderen S0 terug zachthellend.
De strekking van S1 ongeveer // met strekking S0. Zwakke lineaties
op de S1-vlakken (zichtbaar als oplijning donkere kristallen in S1-
vlak), parallel aan hellingsrichting S1. Er is weinig glans op de
S1-vlakken.
Splijtingshelling: Bovenaan A: 22°, bovenaan B:25°, bovenaan C:33°.
20.00 23.70 Zelfde gesteente, maar de laminaties worden onduidelijker en
het gesteente bleker en grijzer. De bleke bandjes zijn wazig, maar
nog steeds kunnen lensvormige structuren erin onderscheiden worden.
Lichte crenulaties treden op. Kleine inverse breukjes // S1,
zwart gekleurd: deze vormen donkere bandjes die de gelaagdheid
doorsnijden. De S0 is zwakhellend, tegengesteld aan S1. Halfweg
kern B wordt de gelaagdheid steiler (60-70°) en meer gecrenuleerd.
De steile gelaagdheid gaat door in kernen C en D.
De strekking van S1 is // of CCW ten opzichte van de strekking van
S0. Fibres en lineaties zijn // met hellingsrichting S1. De glans
op de splijtingsvlakken is minder dan hogerop. Splijtingshelling:
halfweg A: 28°, bovenaan B: 17°, bovenaan D: 22°.
23.70 28.00 De gelaagdheid is moeilijk te volgen tengevolge van het
voorkomen van enkele bleke gesilificeerde (?) zones // met de
splijting en zwarte banden // en rond breukjes en
splijtingsvlakken. Enkel op een paar plaatsen is de gelaagdheid te
zien (dunne contrasterende bandjes): steil hellend en tegengesteld
aan de splijting (zoals kernen C en D van kist 4).
De S1-vlakken zijn zeer glad en effen, zonder een duidelijke glans.
Weerom een lineatie als oplijning van zwarte vlekjes // aan S1-
hellingsrichting.
S1-helling: bovenaan A: 24°, bovenaan B: 26°, bovenaan D: 27°.
28.00 31.60 De gelaagdheid is praktisch onherkenbaar tengevolge van een
sterke silicificatie (?) en sercitisatie (?) (olijfgroene kleur,
neemt toe met diepte). Er zijn geen duidelijke lithologische
kenmerken meer herkenbaar. Waar de gelaagdheid herkenbaar is helt
ze matig, tegengesteld aan de splijting. De olijfgroene kleur
wordt dominant vanaf halfweg kern A (28,10 m?). Kleiig wit
materiaal (poeder: sericiet?) in doorgeschoten splijtingsvlakken op
95cm en op 280cm en 290cm. De silicificatie komt voor in banden
subparallel aan de splijting. Pyriet komt veel voor, prefernetieel
in zwarte banden volgens de splijting. Er lijken geen crenulaties
voor te komen.
De strekking van de S1 is (voor zover observeerbaar) CW tot
parallel ten opzichte van de strekking van de S0. Oplijning van
uitgerokken mineralen volgens lineatie // hellingsrichting S1. Een
zwakke glans komt voor op de S1-oppervlakken. De S1-vlakken zijn
glas en effen. Splijtingshelling: bovenaan A: 28°, bovenaan B:
23°, bovenaan C:23°.
31.60 35.50 De olijfgroen kleur vermindert en gelaagheid is terug
herkenbaar. De bleke grofkorrelige (silt tot fijn zand)
kwartsitische bankjes zijn nog steeds wazig wit gekleurd tengevolge
van silicificatie. De fijnerkorrelige (zeer fijne silt) donkere
banden zijn preferentieel olijfgroen gekleurd tengevolge van
sericitisatie (?). De gelaagdheid, soms licht gecrenuleerd, helt
matig, tegengesteld aan de splijting.
Vooral keren C en D zijn zeer compact.
Strekking S1 CW, // of CCW ten opzichte van strekking S0; CCW
overheerst.
Lineaties komen voor (met zwarte puntjes) // aan hellingsrichting
S1.
Splijtingshelling: bovenaan A: 23°, halfweg C: 30°, bovenaan D:
29°.
35.50 39.30 Zelfde gesteente (quartzofyllade). De groenige kleur
vermindert. Sedimentaire structuren zoals kleine insnijdingen,
loadcasts en gegradeerde gelaagdheid zijn zichtbaar. De polariteit
van de lagen is norammal. naar onderen toe wordt de gelaagdheid
minder duidelijk. Orientatie en attitude blijven, mits een paar
kleine crenulaties en ondulateis, dezelfde als hoger: matighellend
en tegengesteld aan de splijting. Veel barstjes en pyrietadertjes
komen voor (dikwijls met zwartkleurig errond), subparallel aan de
splijting, maar soms met een variabele strekking. Ook wit poeder
in sommige barstjes (sericiet?).
Strekking S1 CCW ten opzichte van strekking S0.
Lineaties komen voor // hellingsrichting S1.
S1-helling: midden A: 34°, bovenaan C: 28°.
39.30 43.10 Zelfde gebande kwartsofylladisch gesteente, dat echter meer
kwartsitisch wordt. Bovenaan is de gelaagdheid subhorizontaal, tot
zwakhellend (tegengesteld aan S1) naar onderen toe. Er treedt
terug meer beige en olijfgroene verkleuring op. De splijting is
niet zeer uitgesproken. Breukjes (invers) komen voor subparallel
aan de splijting. De gelaagdheid is weinig verstoord: enkel een
paar kleine (cm's) verplaatsingen langs de splijtingsvlakken.
Verbrokkelingen in kern B op 37cm met sericiet, ook onderaan C en
bovenaan D. Verbrokkeling in D (42,7 m). Op 42,5 en 42,8 m:
donkergrijze kleur met witte wolkige kwartsvlekken, scheef ten
opzichte van andere laagjes. Dit komt ook voor op 41,45 tot
41,60m.
Strekking S1 CCW ten opzichte van strekking S0. Enkel een zwakke
lineatie is merkbaar op de S1-vlakken.
S1-helling: bovenaan A: 35°, bovenaan B: 27°, bovenaan D: 30°.
43.10 47.10 In de bovenste helft is de gelaagdheid onduidelijk; soms lijken
plooistructuren aanwezig. Echter, gealtereerd met olijfgroenige
kleur door sericitisatie en silicificatie. Het gesteente is eerder
kwartsitisch (fijnkorrelig) en bleek olijfgroen gekleurd. Vanaf
46m is de gelaagdheid duidelijk: zwak tot matig hellend
tegengesteld aan de splijting; sedimentaire structuren zijn
zichtbaar. De kleur van de fijnkorrelige (fijne silt) matrix wordt
terug grijs en donkerder, met het voorkomen van geintercaleerde
blekere meer grofkorrlige bandjes (grove silt-fijn zand) (zelfde
kwartsofyllade van hoger?). Zwakke crenulaties (eerder ondulaties)
komen lokaal voor. Op 44,70m komt een verbrokkelde zone voor met
wit poeder (muscoviet/sericiet?) erin (alteratie). Kwarts en
andere adertjes komen voor doorheen gans de kern // met de S1.
De strekking van S1 is CCW ten opzichte van de strekking van S0.
De splijting si meer uitgesproken dan in kist 9.
Bovenaan A zijn lineaties zichtbaar (oplijning zwarte uitstekende
stipjes; pyriet?) parallel met de hellingsrichting van S1. Deze
zijn minder uitgesproken dan hoger. In kern B zijn de lineaties
minder uitgesproken.
Splijtingshelling: bovenaan A: 32°, bovenaan B: 25°, bovenaan D:
28°
47.10 50.75 Goede compacte aaneensluitende kernen. De gelaagdheid van de
kwarsofyllade is voor het grootste deel zichtbaar, behalve in
enkele olijfgroene zones en een sterk kwartsitische zone op 50.25m
met veel kwarts en pyriet. De gelaagdheid is, mits een paar
hellingsveranderingen tengevolge van plooitjes en crenulaties,
matig hellend tegengesteld aan de splijting. De polariteit van de
gelaagdheid lijkt omgekeerd in A. In B: lagen hellend volgens S1
met helling 70 à 80°. In C en D S0 schijnbaar loodrecht op S1.
De strekking van S1 is CCW ten opzichte van de strekking van S. Er
is geen glans op de S1-vlakken. Lokaal zijn lineaties zichtbaar //
met de hellingsrichting van S. Echter, meestal zijn er geen
duidelijke lineaties zichtbaar.
S1-helling: bovenaan A: 30°, bovenaan B: 32°, onderaan C: 33°
50.75 54.50 Weeral zelfde gebande gesteete met vooral in kernen A en B het
voorkomen van olijfgroene banden voornamelijk parallel met de
splijting. De grovere banden zijn wazig wit gekleurd
(silicificatie?). Het gesteente is eerder aan de grove kant (silt-
zand) in kernen A en B, fijner en grijzer in kernen C en D.
Een sterke steile verbrokkelingszone treedt op rond 53,70 m (3cm
breed, bijne loodrecht op S1, met calciet?). De polariteit is
invers in A. De lagen zijn geplooid, met een helling schommelend
tussen 20 en 60°. Het precieze verloop van de gelaagdheid is niet
duidelijk.
De strekking van de S1 is CW, CCW en soms // met de strekking van
S0 variabele strekking S.
Er zijn geen duidelijk lineaties op het splijtingsvlak (enkel in A
zwak aanwezig, // met hellingsrichting S1).
S1-helling: 35° bovenaan A, bovenaan C: 30°.
54.50 58.30 Veel verbrokkelingen, vooral in kernen C en D, met
bruinkleuring (sericiet?): in B, op 52cm: smal met wit poeder;
bovenaan C: 1cm dik wit poeder; in C, op 24cm: 2cm dik, wit poeder,
op 50cm: smaller, wit poeder; in D, op 87cm : 2cm dik, wit poeder.
Al deze verbrokkelingen lopen volgens de splijting.
Het gesteente is nog steeds hetzelfde: gebande kwartsofyllade. In
kern A olijfgroene verkleuring van de meer fijnkorrelige laagjes,
de grovere laagjes zijn weerom witgekleurd en wazig. Crenulaties
treden op volgens de splijting. Op de zijkant van de kern is S0
schijnbaar parallel met de S1. Echter de gelaagdheid helt steiler
dan de splijting. Ook stratigrafisch is de polariteit invers.
Helling S0: 50 à 60° in A en B. Onderaan C: matighellend
tegengesteld aan S1 met norame polartiteit; onderaan D steilhellend
(90°).
De strekking van S1 staat loodrecht op strekking S0. Lokaal glanst
het S1-oppervlak. Soms een lichte glans op het S1-oppervlak.
Geen echte duidelijke lineaties op S1-vlak.
S1-helling: bovenaan A: 25°, halfweg B: 32°, halfweg C: 35°.
58.30 62.10 Het gesteente wordt donkerder, nog steeds geband.
Verbrokkelingszones: halfweg C: op 56cm: steile verbrokkelde zone
met gesteentefragmentjes (max 0,5cm) en veel wit poeder (sericiet?)
verbrokkeld tot onderaan de kern. In kern D is de bovenste 40cm
verbrokkeld en witgekleurd. Eronder sluiten de kernen terug aan.
In kernen A,B en C is de gelaagdheid steiler dan de splijting (in A
hellend in zelfde richting als S1 (70°), in B volgens S1 (80 à
90°),
in C tegengesteld aan de S1 (80 à 90°); in C: normale
polariteit. In kern D, onder de verbrokkelingszone helt de
gelaagdheid eerst loodrecht erop en dan // S1.
De strekking van S1: 60 à 90° CCW ten opzichte van strekking S0.
Er is een zwakke oplijning van uitstekende mineralen // S1
hellingsrichting.
S1-helling: bovenaan A: 30°, bovenaan B: 25°, bovenaan C: 35°.
62.10 66.20 Gebande kwartsofylladeus gesteente maar met drie verschillende
intervallen (hoger maar twee te onderscheiden): a) de grofste
bandjes, wit tot crèmekleurig, soms gesilificeerd, b)
fijnerkorrelig (klei tot fijn silt) bandjes (ondergeschikt in
voorkomen) met een donkergrijze tot zwarte kleur. Deze
opeenvolging (in sequenties van 3cm of minder) laat gemakkelijker
toe de polariteit te bepalen. In de kernen komen bruine tot
olijfgroene banden voor (sericiet?). In kern A komen enkele smalle
verbrokkelingen voor volgens de splijting en ook (iets meer) in
kernen B en C, maar niet in D. In A, van 60 tot 70cm diepte komt
een kwartsader voor met eronder een sericietbandje. Plooien zijn
aanwezig met kleine crenulaties en shearfolding. Bovenaan A hellen
de lagen steiler dan de splijting (60°-80°), met inverse
polariteit; halfweg B een plooitje (asymmetrische anticlinale:
normale polariteit bovenaan, omgekeerde onderaan). De polariteit
helt er loodrect op de splijting (50° à 60°).
Er komen geen duidelijke lineaties voor op de S1-vlakken.
S1-helling: bovenaan A: 30°, bovenaan B: 37°, bovenaan C: 30°.
66.20 70.05 Zelfde gebande kwartsofyllade met drie verschillende
lithologieën . Olijfgroene-bruine banden (sericitisatie) vooral
aanwezig in kernen C en D. De gelaagdheid is geplooid en
gecrenuleerd (met chearfolding), maar globaal staat ze, qua
helling, in kernen A en B bijna loodrecht op de splijting. De
polariteit is normaal in deze twee kernen en de gelaagdheid helt
ongeveer 50 à 60° (tegengesteld aan S1).
De strekking van S1 staat 30° CCW ten opzichte van de strekking van
S0. Zwakke lineaties komen voor op de splijtingsvlakken, // met de
hellingsrichting (eerder brittle, soms met duidelijke fibres met
pyriet ertussen).
S1-helling: bovenaan A: 30°, halfweg B: 35°, halfweg D: 40°.
70.05 74.10 Zelfde kwartsofylladeus geband gesteente, met veel olijfgroene
tot bruine verkleuring parallel met de splijting (sericiet?), wat
de gelaagdheid soms moeilijk te zien maakt. De donkergrijze
fijnkorrelige (siltig) banden zijn preferentieel olijfgroen tot
bruin gekleurd, de grovere blekere banden zijn wazig
(silicificatie) Weinig crenulaties (voor zover te zien!). De
gelaagdheid helt volgens de splijting (?).
Echter, observaties in kern C: sterk geplooiede gelaagdheid! In
kern C, tussen 33 en 52m diepte, komt nodulaire steriele kwartsader
voor.
Er komen geen duidelijke lineaties voor in de splijtingsvlakken.
S1-helling: halfweg A: 37°, onderaan C: 45°, halfweg D: 32°.
74.10 77.85 Nota: er lijkt een meter verschil op te treden! Kerne A en B
bevatten hetzelfde kwartsofylladeus gesteente als hoger, eerder aan
de kwartsitische kant. Het is gesilificeerd en gesericitiseerd (?)
(veel verkleuring wat de gelaagdheid verdoezelt). Verbrokkeld
halfweg A. Halfweg B gaat de polariteit van invers naar
normaal(plooitje).
Op 75,60m (onderaan kern B): massief gesteente waarin geen gelaagdheid te
zien is. De matrix bestaat uit een hard, massief, relatief
grofkorrelig (fijne zand fractie) grijs tot donkergrijs gesteente.
In deze matrix komen verspreide (elkaar niet aanrakende, minder
dan 20% van gesteente uitmaken) onregelmatige hoekige donkergrijze
tot zwarte fragmentjes voor (donkerder dan de matrix) met een
grootste diameter < 1cm. Deze fragmenten lijken clasten te zijn
van een donkergrijs tot zwarte zeer fijnkorrelig gesteente (klei
tot fijne siltfractie) (als dit clasten zijn, dan kunnen we niet
spreken van een porfirische textuur!). Dat het om clasten zou gaan
lijkt bevestigd door het lokaal voorkomen van grotere fragmenten (>
1cm) waarin een gelaagdheid zichtbaar lijkt. De matrix van dit
breccieus gesteente is vulkanisch maar het gesteente verschilt
duidelijk van het meta-rhyolitisch gesteente dat in ontsluiting
werd waargenomen. Het contact met het bovenliggende
kwartsofylladeus gesteente is van sedimentaire oorsprong. Veel
fijne kwartsadertjes komen voor // met de splijting (zeer zwakke
splijting).
De splijting is duidelijk in het gebande gesteente,
77.85 81.70 Stevige kernen van hetzelfde massieve breccieuze gesteente
(meta-rhyoliet). Stevige compacte kernen waarin nergens een
duidelijke gelaagdheid te onderscheiden is. In kern A, tussen 25 en
34cm diepte, een "intercalatie" van bleke banden (silicificatie?),
met een fijnere textuur dan de omringende meta-rhyoliet (het is
niet duidelijk wat deze bandingen voorstellen (S0,S1?)). In C,
tussen 13 en 36cm diepte, doet zich hetzelfde voor. Naar onderen
toe, in D, komen meer bleker intercalaties voor. Deze schijnbaar
meer fijnkorrelige banden zijn ook zachter dan de omringende meta-
rhyoliet. Dunne kwartsadertjes komen voor, sommige volgens de
splijting, andere loodrecht erop. Deze laatste zijn geplooid.
De splijtingsvlakken zijn grof; de splijting is niet uitgesproken.
Er zijn geen striaties zichtbaar op de splijtinsvlakken.
S1-hellingen: bovenaan C (in intercalatie): 20°, bovenaan D: 34°.
81.70 86.60 Zelfde harde metarhyolitisch gesteente, compact met kleine
donkere hoekige fragmenten. Een bleker (gealtereerde ?) zone komt
voor in kern B van 45 tot 51cm, in C op 19 tot 21cm en in de
onderste helft van D. Enkele van deze bleke zones bevatten ook
dezelfde donkergrijze tot zwarte hoekige (mudstone) fragmentjes als
het vulkanisch gesteente. In D komt op 35cm diepte terug een iets
groter fragment voor waarin gelaagdheid te onderscheiden is.
Kwartsadertjes komen voor, vermoedelijk volgens de splijting.
De splijting is zeer onduidelijk. Er konden geen betrouwbare S1-
metingen genomen worden. Ook werden geen striaties of lineaties
vastgesteld.
86.60 89.60 Kernen A en B zijn opgebouwd uit hetzelfde, vermoedelijk
metarhyolitisch, gesteente, bestaande uit een massieve donkergrijze
grove matrix (zandfractie), met erin verspreide kleine zeer hoekige
zeer donkergrijze tot zwarte fijnkorrelige fragmenten (klei tot
fijne silt). Dit gesteente eindigt bovenaan kern C, op 87,60m.
Eronder bevindt zich een geband gesteente, kwartsofyllade, met
bruine tot olijfgroene banden en witte banden (sericitisatie en
silicificatie?). In de bovenste 30cm, onder het contact, is de
gelaagdheid sterk verstoord (slumpstructuren?). Lager is de
gelaagdheid subvertikaal, gecrenuleerd volgens de splijting. De
polariteit in D, met zelfde gelaagdheids-splijtingattitude als in
C, is omgekeerd. De gelaagdheid helt er globaal gezine 80°
(tegengesteld aan S1).
Het contact tussen beide lithologieën is onregelmatig (onderaan de
meta-rhyoliet zitten een aantal fragmenten van de meta-rhyoliet in
de kwartsofyllade), maar is van sedimentaire oorsprong.
Nota: het verloop van de gelaagdheid in, noch de polariteit van, de
meta-rhyolliet is gekend! Een dunne verbrokkelde zone met wit
poeder komt voor onderaan A.
De s1-strekking staat 60-70° CCW ten opzichte van de S0-strekking
(gemeten onderaan D). Er zijn geen duidelijke lineaties in de
splijtingsvlakken.
S1-helling: halfweg B: 35° (meta-rhyoliet), bovenaan C: 30°,
halfweg D: 25°.
89.60 93.50 Gebande kwarsofyllade, met veel olijfgroene-bruine verkleuring
van de meest fijnkorrelige banden en wazige witte verkleuring van
de meest kwartsitische laagjes (respectievelijk sericitisatie en
silicificatie). Dit komt vooral voor in kernen A, B en de bovenste
helft van C. Lager hebben de fijnkorrelige laagjes (fijne silt)
een gevlekte textuur lijkt voor te komen uit een verspreiding van
zandkorrels (of een vorm van alteratie?) in de blauwgrijze fijn-
siltige matrix. De blauwgrijze kleur (hoger zijn de fijnere
laagjes gewoon grijs en bleker) en de gevlekte textuur komen hoger
(kernen A en B) niet voor, noch zijn ze aangetroffen in het
gedeelte boven de meta-rhyoliet. Echter, bleke lensvormige
kwartsitische banjes, zoals aangetroffen in de Chevlipont Formatie.
De gelaagdheid is gecrenuleerd volgens de splijting en de
polariteit is normaal. De lagen hellen ongeveer 60-70°
(tegengesteld aan S1). Gans onderaan D: sterk verbrokkelde zone >
20cm dikte, wit gealetereed, met fragmenten ering.
De S1-strekking ligt 50-70° (tot zelfs loodrecht) CCW ten opzichte
van de strekking van de gelaagdheid. Er is een zekere glans op de
splijtingsvlakken, maar geen lineaties.
S1-helling: bovenaan A: 27°, bovenaan C: 30°, bovenaan D= 32°.
93.50 97.40 Zelfde gesteente: gebande kwartsofyllade, waarin drie
verschillende lithologieën te onderscheiden zijn:
a) relatief grofkorrelige (silt tot fijn zand) bleke, crèmekleurige
bandjes, dikwijls discontinu en lensvormig, en afgeplat en
gecrenuleerd volgens de splijting
b)fijnerkorrelige (fijne silt - silt) gespikkelde donkere
blauwgrijze banden met een gevlekte textuur
c) dunne donkergrijze tot zwarte zeer fijnkorrelige laagjes (klei
tot silt), die in voorkomen ondergeschikt zijn aan de andere twee.
Deze drie intervallen komen voor in sequenties. Veel olijfgroene
verkleuring treedt op, preferentieel in de blauwgrijze lagen
(interval b) (sericitisatie?) en de meer grofkorrelige bandjes zijn
dikwijls wazig wit (silificatie?). De lagen hellen steil (70°),
tegengesteld aan de splijting en zijn gecrenuleerd. De polariteit
is normaal. Verbrokkelingen komen sporadisch voor: bovenaan A, in
B rond 80cm, in C rond 80cm. In A: kwartsader op 70cm diepte,
volgens de splijting.
De strekking van S1 ligt CCW ten opzichte van de strekking van S0.
De splijting is tamelijk uitgesproken. Er treden lokaal zwakke
lineaties op // met de hellingsrichting van de splijting.
S1-helling: bovenaan B: 27°, halfweg C: 20°, bovenaan D: 29°.
97.40 101.30 Zelfde gebande gesteente; de gespikkelde vlekkerige textuur in
de blauwgrijze lagen vermindert. Veel olijfgroene verkleuring
treedt op, preferentieel in de meer fijnkorrelige lagen. De lagen
zijn sterk gecrenuleerd en dikwijls schijnbaar afgesneden volgens
de splijting. de polariteit van de lagen is normaal en de lagen
hellen globaal gezien steil (70 à 80°) tegengesteld aan de
splijting. Wit poeder langs de splijtvlakken komt voor op een
zestal plaatsen, verspreid over de 4 kernen. De grenzen tussen de
verschillende laagjes zijn niet erg scherp: de grenzen worden soms
vervaagd door lokale oplijningen, rond de gelaagdheidscontacten,
van bleekgroene langwerpige vlekjes // met de splijting, wat het
geheel van de gelaagdheid een rafelig uitzicht geeft.
De splijting is uitgesproken aanwezig. Soms komen zwakke lineaties
voor op de splijtingsvlakken, // aan de hellingsrichting.
S1-helling: bovenaan A: 27°, bovenaan B: 30°,
bovenaan D: 28°. 101.30 105.20 Zelfde gebande
gesteente: afwisseling van twee lithologieën:
a) witte eerder kwartsitische laagejs, dikwijls lensvormig met
dikwijls wazig voorkomen (silicificatie?)
b) donker blauwgrijze lagen waarvan de vlekkerige textuur (zie
hoger) vermindert.
Veel olijfgroene verkleuring komt voor (sericiet?). De lagen zijn
gecrenuleerd en hellen globaal genomen steil (60 à 80°),
tegengesteld aan de splijting. De polariteit is normaal. De
lokale oplijning van langwerpige groenige vlekjes volgens de S1,
hetwelke een schijnbare uitrafeling van de gelaagdheidscontacten
teweegbrengt, is sterker dan in kist 24. Mogelijk is dit het begin
van een metamorfe foliatie? (transposition cleavage?) (in
crenulatiesplijting (microschall!): preferentiele oplossing van
kwarts in de flanken van de microscopische crenulaties en
redepositie in de scharnieren van de microscopische crenulaties
leidt uiteindelijk tot een nieuwe banding met een grote hoek op de
initiele gelaagdheidsbanding).
Verbrokkeling bovenaan A: 10cm breed, met wit poeder. Op 20cm in
B, kwartsader van 3cm dikte // aan de splijting.
De S1-strekking staat 20 à 30° (lokaal 50°) CCW ten opzichte van de
strekking van S0.
S1-helling: bovenaan A: 28°, bovenaan B: 32°, bovenaan D: 26°.
105.20 109.10 Zelfde geband gesteente: afwisseling bleke harde eerder
kwartsitische bandjes met zachtere gespikkelde donkerblauwgrijze
banden. De laatste overheersen. Een vlekkerige textuur komt voor;
oplijning bleekgroene tot witte langwerpige vlekjes (max.
doormeter: 2mm) // met de splijting. De stratigrafische polariteit
lijkt normaal. Echter, in zijaanzicht lijkt de tectonische
polariteit invers. Dit laatste is mogelijk een vertekening gezien
het sterke verschil in strekking tussen gelaagdheid en splijting.
Er komen weinig crenulaties voor en geen plooien. Bovenaan helt de
gelaagdheid 45° (zelfde richting als S1), naar onderen toe 60°,
waar polariteit invers lijkt.
De strekking van S1 staat 70 à 80° CCW ten opzichte van de
strekking van S0. De splijting is weinig uitgesproken, behalve in
kern D waar ze sterker wordt. Geen lineaties in de
splijtingsvlakken mar wel straties, die scheef staan ten opzichte
van de helling van de splijting: in C: vergentie een 20-30° CW ten
opzichte van de hellingsrichting S1 (oblique afglijding), in D: 100
à 120° CW ten opzichte van hellingsrichting S1 (zzer oblique
opschuiving).
S1-helling: bovenaan A: 32°, halfweg B: 22°, halfweg D: 33°.
109.10 112.85 Zelfde donkere gebande gesteente, kwartsofyllade, met iets
meer bleke kwartsitische laagjes dan hoger.
De vlekkerige textuur in de donkere blauwgrijze banden is slechts
zwak aanwezig. Veel olijfgroene verkleuring in bandjes.
Tectonisch invers (de gelaagdheid helt veel steiler dan de
splijting; maar niet in dezelfde richting: 60-80°). De
stratigrafische polariteit is niet duidelijk. Crenulaties komen
voor. Verbrokkelde zones: op 109,70m (= halfweg A, op 60cm):
steilhellend (60°), op 42 cm in D, // S1.
De strekking van S1 staat 20 à 30° CCW ten opzichte van de
strekking van S0. Striaties komen voor, // hellingsrichting S1.
S1-helling: bovenaan A: 20°, bovenaan B: 22°, halfweg C: 30°,
bovenaan D: 20°.
112.85 116.60 Nog steeds zelfde gebande gesteente; bestaande uit
fijnkorrelige gespikkelde donkerblauwgrijze banden en witte tot
crèmekleurige lensvormige meer kwartsitische bandjes. De contacten
van deze laatste worden vlekkerige verspreid en uitgerafeld
(langwerpige bleke vlekjes // S1) volgens de splijting. Groenige
zones wisselen af met meer grijze zones. De polariteit lijkt
stratigrafisch normaal (?: moeilijk de contacten te zien door
uitrafeling) en tectonisch invers. Behalve crenulaties praktisch
niet geplooid, behalve onderste helft van kern D. De gelaagdheid
staat globaal genomen steil hellend (70°), volgens ongeveer
dezelfde hellingsrichting als de splijting. Verbrokkelingen in A,
opgevuld met wit poeder. Ook in C, op 20, 43 en 68cm.
Strekking S1 CCW ten opzichte van strekking S0. Fibres aanwezig op
de S1-vlakken, schuin tenopzichte van de hellingsrichting: halfweg
B: parallel met strekking splijting (strike slip, sinsitraal
wanneer splijtingshelling naar de waarnemer wijst), bovenaan D:
120° CW ten opzichte van de hellingsrichting splijting (schuine
opschuiving).
S1-helling: halfweg A: 22°, haflweg B: 25°, bovenaan D: 32°.
116.60 120.60 De gelaagdheid is sterk variabel. Er is veel groenkleuring
en het gesteente is geband, overwegend kwartsitisch, met een
bleekgroene kleur. Enkel op het onderste deel van kern C is de
gevlekte donkerblauwgrijze kleur van de meer siltige lagen goed
zichtbaar. Er komen veel plooitjes en afsnijdingen voor van de
gelaagdheid, maar de stratigrafische polariteit lijkt overwegend
normaal (?).
In het bovenste deel van C, van 8 tot 44cm diepte, komen enkele
breccieachtige texturen en structuren voor: kleine breccie (?):
kleine korrels (tot 0,5cm max.), hoekig, met bruine, groene en
witte kleuren. (Nota: op sommige plaatsen gaat het meer om vlekken
dan om duidelijke fragmenten). Een dunne verbrokkelde zone komt
voor op 57cm diepte in kern D, met wit poeder. De gelaagdheid helt
ongeveer 45° halfweg A (tegengesteld aan S1), staat subvertikaal in
C en D en helt onderaan D ongeveer 60° in dezelfde richting als de
splijting (omgekeerde polariteit?).
De strekking van S1 staat bijna loodrecht op deze van S0.
Striaties komen voor subparallel met de hellingsrichting van de
splijting.
S1-helling: bovenaan B: 27°, bovenaan C: 29°, onderaan D: 35°.
120.60 124.60 Zelfde gebande kwartsofylladisch gesteente. Echter, de
donkerblauwgrijze kleur lijkt te verdwijnen (komt evenals in kist
29 slechts lokaal voor), en de groenkleuring is iets minder dan
hoger en lager.
De lagen zijn gecrenuleerd, en hellen globaal gezien ongeveer 50 à
70°, in dezelfde richting als de splijting. De tectonische
polariteit is omgekeerd (S0 steiler dan S1), maar stratigrafisch
lijkt de polariteit normaal (deze onenigheid kan te wijten zijn aan
het groot verschil in strekking tussen S0 en S1).
Gelaagdheidshelling: 45° in B (zelfde richting als splijting) en
60-70° in C.
Een vlekkerige structuur (oplijning bleke langwerpige vlekjes
volgens de splijting , met "uitrafelend effect" op de gelaagdheids-
contacten) komt nog lokaal voor.
Verbrokkelingen met wit poeder (sericiet): op 32cm diepte in kern B
(// S1), op 26 en 38cm diepte in kern C (// S1).
De strekking van S1 lig ongeveer 30° CCW ten opzichte van de
strekking van S0 (lokaal echter een verschil van bijna 90°!).
Zwakke striaties komen voor, subparallel met (soms 20° CCW ten
opzichte van de hellingsrichting van S1) de hellingsrichting van
S1. Nota: zowel inverse als normale bewegingen langs S1-vlakken
zijn waargenomen.
S1-helling: bovenaan A: 29°, bovenaan C: 25°, onderaan C: 22°.
124.60 128.30 Er komen veel verbrokkelingen voor, met wit poeder erin
(sericiet?). In kern B: van 55-58cm diepte S1), vanaf 80cm diepte
in B tot 14cm diepte in C (34cm breed, met willekeurig
georienteerde fragmenten van gespleten wandgesteente), van 22 tot
45cm diepte in kern C (met kwarts en chloriet), lichte
verbrokkeling bovenaan D (grote fragmenten zonder duidelijk wit
poeder), op 75cm diepte in smalle zone volgens S1.
De gelaagdheid gecrenuleerd, helt overwegend matig tot steil, in
dezelfde richting als de splijting (onderaan A: 50°, inverse
polariteit, bovenaan B idem maar normale polariteit?) Echter,
stratigrafisch lijkt de polariteit normaal. (echter: tectonisch: S0
steiler dan S1).
Het gesteente zelf is nog steeds een gebande kwartsofyllade, met
lensvormige crèmekleurige meer kwartsitische bandjes en
fijnerkorrelige (fijne silt) donkerblauwgrijze banden met een
gevlekte, korrelige textuur (nog steeds donkerder dan boven de
meta-rhyoliet).
De strekking van S1 ligt CCW ten opzichte van de strekking van S0
(variabele S0-strekking; soms verschil tot 90°). Striaties zijn
geobserveerd met orientatie 120° CW ten opzichte van de
hellingsrichting van de splijting (oblique opschuiving).
S1-helling: bovenaan B: 30°, halfweg C: 25°, halfweg D: 24°.
128.30 132.00 Gesteente wordt bleker, groeniger en meer kwartsitisch met
sterk kwartsitische bleke zone van 70cm diepte in kern B tot 63cm
diepte in kern C (zonder duidelijke gelaagdheid). Veel fijne
laminatie (enkele mm breed) en gevlekte "uitgerafelde" texturen.
De fijnerkorrelige donkergrijze banden zijn ondergeschikt, behalve
lokaal in C tussen 65 en 77cm diepte. In kern A staat de
gelaagdheid subvertikaal. In kern B is de gelaagdheid parallel met
de splijting, vanaf C wordt de gelaagdheid terug steiler (70°). De
polariteit is normaal in de onderste kernen.
Verstoorde zones met wit poeder (sericiet?): op 3, 11 en 62 cm
diepte in C (// S1).
Strekking S1 CCW ten opzichte van strekking S0. Striaties lichtjes
scheef tenopzichte van hellingsrichting S1 (CW 200°: oblique
opschuiving), tot parallel ermee. De splijting is zwakhellend. S1-
helling: bovenaan A: 10°, onderaan B: 30°, onderaan D: 20°.
132.00 132.80 Slechts 80cm gesteente in de kist: 1 kern: A. Hetzelfde
gesteente, zeer kwartsitisch met olijfgroene kleur. Naar onderen
toe fijner en wat donkerder. De polariteit lijkt stratigrafisch
normaal (?). De gelaagdheid helt matig tot steil (60°)
tegengesteld aan de splijting.
De strekking van S1 ligt CW ten opzichte van de strekking van S0.
De S1-helling: 15-20°
132.80 136.80 Zelfde gesteente. De groenkleuring neemt sinds kist 30 toe
naar onderen. De gelaagdheid helt zoals de vorige kern: matig tot
steil (60-70°) en tegengesteld aan de splijting (tectonisch normale
polariteit).
De polariteit is onduidelijk, lijkt eerder normaal, soms echter ook
invers. Naar onderen toe worden de lagen meer kwartsitisch, bleker
en groener. Donkergrijze tot zwarte zones ertussen zijn
alteratiezones rond de S1-vlakken. Textuur: oplijning bleke
langwerpige vlekjes volgens S1: "uitrafeling
gelaagdheidscontacten".
De strekking van de splijting staat 60° CCW ten opzichte van de
strekking van de S0.
Geen duidelijke striaties.
S1-helling: bovenaan A: 20°, bovenaan C: 15°, halfweg D: 25°.
136.80 140.70 Aaneensluitende compacte kernen. Het gesteente is geband,
overwegend fijnkorrelig (silt tot fijn zand) kwartsitisch, met een
bleke kleur en met olijfgroenige intercalaties. Er komt relatief
veel pyriet voor.
De gelaagdheid helt uniform doorheen de vier kernen: licht
ondulerend en steil hellend (60-70°, lokaal 80°) bijna loodrecht op
de zwakhellende splijting. De gelaagdheidsbanden zijn dikwijls
wazig, "uitgerafeld" volgens vlekkerige textuur // aan de S1.
De polariteit is normaal.
De strekking van S1 staat CCW ten opzichte van de strekking van S0.
Geen duidelijke lineaties noch striaties.
S1-helling: bovenaan A: 15°, bovenaan B: 22°, bovenaan D: 22°
140.70 144.60 Zelfde als hoger: sterk kwartsitisch gesteente met veel
bleker, witte en bleke olfijgroenige banden (vooral uitgesproken
verkleuring in kernen B en C). Onderaaan C: duidelijke
gelaagdheid, met vlekkerige textuur. De gelaagdheid blijft
onduleren en staat steil, bijna loodrecht (70°) op de zwakhellende
splijting. De bandingen zijn eerder dun (tot 0,5cm dik). De
polariteit is normaal.
Verbrokkelde zones: op 48cm in A, op 42cm in B en 65cm in B (met
wit poeder) en onderaan D.
De strekking van S1 staat CCW ten opzichte van de strekking van S.
Zeer zwakken lineaties komen voor onderaan C, // hellingsrichting
S1 S1-helling: bovenaan B: 25°, onderaan C: 20°, onderaan D: 22°.
144.60 148.50 Zelfde gebande zeer kwartsitische gesteente.
Kleurschakeringen (bleekgroen, olijfgroen, crèmekleurig) treden op
// aan de S1. Veel beige en olijfgroenkleuring. Dit maakt de
gelaagdheid praktisch onherkenbaar. Enkel op een aantal plaatsen
is een gelaagdheidsattitude te zien; deze is zoals in de vorige
kisten: steilhellend (70-90°) (tegengesteld hellend aan de
splijting, met normale polariteit).
Een aantal kleine verbrokkelingen volgens de splijting, gevuld met
wit poeder: op 25cm in B, op 74cm in C (met mineralisatie), op 50cm
in D.
Zwakke striaties treden op // aan de S1-hellingsrichting.
S1-helling: bovenaan B: 27°, bovenaan C: 16°, beneden D: 30°.
148.50 149.00 Zeer verbrokkeld: slechts enkele fragmenten: tot 149m diepte
(einde boring). De stukken zijn kwartsitisch en gealtereerd. Er
is geen duidelijke stratificatie (wordt afgesneden door zwarte
banden // S1)
De helling van de splijting: 26°.
---------------------------------------------------------------------------
BOORBESCHRIJVING van de kernen Michel Mahouden UG
---------------------------------------------------------------------------
Top * Basis * AARD DER GRONDLAGEN
---------------------------------------------------------------------------
8,00 8,30 argile bigarrée
8,30 8,52 paléorégolite de phyllade
8,52 12,00 phyllade â quartzophyllade contenant de la pyrite disséminde, de
veinules de quartz, discordantes et concordantes â la foliation,
et de la pyrite concentrée avec de la blende et d'autres
minéraux opaques dans des veines ou zones concordantes â la
foliation. La foliafion déformée et la ségrégation sont
soulignées par le quartz, les micas, la chiorite et de minéraux
mafiques. Les veines de quartz ont une épaisseur de 5 â 15 mm et
augmentent en nombre vers le bas.
12,00 16,00 phyllade â quartzophyllade avec plus de veines de quartzte de
fissures ou veines, contenant des minéraux opaques (généralement
de la pyrite et un peu de blende), discordantes â la foliation.
Une ségrégation et une foliation déformée sont bien visibles.
Contient également de la pyrite en gros cristaux disséminés et â
15,25 m une zone importante d'enrichement en quartz.
16,00 20,00 quartzophyllade avec veines de quartz et veinules et fissures
remplies de minéraux opaques (généralement de la pyrite et de
blende), discordantes et concordantes â la foliation. Une
segregafion et une foliation deformée sont bien visibles et sont
marquées par le quartz,
20,00 28,00 phyllade avec veines de quartz et veinules et fissures remplies
de minéraux opaques (généralement de la pyrite et de blende),
discordantes et concordantes â la foliation. Une ségrégation et
une foliation déformée sont bien visibles.
28,00 31,60 phyllade avec veines de quartz et veinules et fissures remplies
de minéraux opagues (généralement de la pyrite et de blende),
discordantes et concordantes â la foliation. Une ségrégation et
une foliation déformée sont bien visibles.
31,60 35,50 phyllade avec veines de quartz et veinules et fissures remplies
de minéraux opaques (généralement de la pyrite et de blende),
discordantes et concordantes la foliation. Une ségrégation et
une foliation déformée sont visibles. Contient également de la
pyrite disséminée et de cristaux de quartz, de dimension moyenne
petite, remplissants une fissure.
35,50 39,50 phyllade â quartzophyllade avec veines de quartz et veinules,
fissures et cavités remplies de minéraux opaques (généralement
de la pyrite et de blende), discordantes et concordantes â la
foliation. Une ségrégation et une foliation déformée sont bien
visibles. Les veines de quartz ont une épaisseur de 3 â 8 mm.
Contient des structures sédimentaires vers le bas.
39 50 44,50 phyllade â structure sédimentaire avec de petits cristaux de
pyrite disséminés, veines de quartz et veinule8 et fissures
remplies de minéraux opaques (généralement de la pyrite et de
blende), discordarites et concordantes A la foliation. Une
foliation déformée est bieri visible. Les veiries de quartz ont
une épaisseur de 2 8 mm. Ii y a des minéralisations de blende et
de galène de 41,5 â 41,6 m, de 42,8 â 43,0 m et également â 44,3
m.
44,90 53,70 phylla.de structure sédimentaire avec de petits cristaux de
pyrite, de dirnension moyenne â petite, disséminés, de veines de
quartz et veinules et fissures remplies de minéraux opaques
(généralement de la pyrite et de blende), discordantes et
concordantes â la foliation. line foliation déformée, ainsi
gu'une ségrégation de guartz vers le bas sont bien visibles. Ii
y a une minéralisation de galène â 48,25 m, de chalcopyrite
49,75 m, de blende et galène de 50,50 50,55 m, de blende â 51,05
51,15 met de pyrite â 51,3 m.
53,70 53,90 phyllade déformée bréchifiée.
53,90 56,40 phyllade déformée â structure sédimentaire avec du quartz et des
minéralisations de galène, de blende, de pyrite et de
chalcopyrite.
56,40 58,40 phyllade bréchifiée et mylonitisée.
58,40 61,00 phyllade déformée â fins cristaux de pyrite disséminés.
61,00 61,60 phyllade bréchifiée et mylonitisée.
61,60 64,95 phyllade déformée â structure sédimentaire avec fins cristaux de
pyrite disséminés.
64,95 65,10 carotte perdue.
65,10 72,30 phyllade déformée avec veines de quartz et de pyrite. Les veines
de quartz, concordantes et discordantes la foliation, augmentent
en épaisseur et en nombre vers le bas.
72,30 72,50 veines poreuses de quartz, contenant de la pyrite et de la
chiorite, et zones de tninéralisations, contenant de la pyrite,
de la chalcopyrite et de la blende.
72,50 84,40 phyllade très riche en quartz fin, contenant des fissures et des
veines remplies de pyrite et d'un peu de blende et de
chalcopyrite.
84,40 84,50 phyllade poreuse avec beaucoup de pyrite, de chalcopyrite de
blende et de galèrie, contenant également une veine de quartz.
84,50 85,60 carotte perdue.
85,60 87,70 phyllade déformée, très riche en quartz, avec fins cristaux de
pyrite â structure indéfinie.
87 70 94,60 phyllade déformée avec veines de quartz, concordantes et
discordantes â la foliation. Contient un banc de quartz massif
de 89,9 & 91,5 m.
94,60 109,10 phyllade dêformée avec quelques pyrites fines, marquant la
foliation.
109,10 110,85 phyllade déformée avec veines de quartz.
110,85 111,00 carotte perdue.
111,00 129,85 phyllade déformée avec veines de quartz, augmentant en
épaisseur et en nombre vers le bas, contenant également un peu
de pyrite fine disséminée. Une ségrégation est bien visible.
129,85 130,10 concentrations de pyrite en veines et en bandes discordantes et
concordantes & la foliation.
130,l0 132,80 phyllade â quarzophyllade déformée avec beaucoup de quartz,
devenarit dominant dans certaines partjes (quartz de
ségrégation).
132,80 140,00 phyllade avec plus de quartz et beaucoup de zones riches en
pyrite, concordantes â la foliation
140,00 149,00 phyllade avec de la fine pyrite en concentrations concordantes
& la foliation.
149,00 fin de la carotte.
---------------------------------------------------------------------------
STRATIGRAFISCHE INTERPRETATIE
---------------------------------------------------------------------------
Top * basis * STRATIGRAFISCHE EENHEDEN
---------------------------------------------------------------------------
---------------------------------------------------------------------------
AUTEUR
---------------------------------------------------------------------------
OPMERKINGEN EN ANALYSES
---------------------------------------------------------------------------
BELGISCHE GEOLOGISCHE DIENST
114E/0089 (IV, b) KAARTBLAD: ENGHIEN
p. 1/41
***************************************************************************