110W0007

DE SEULE 110W


7 (IIIa) Boring
Uitgevoerd te : Nieuwkerke
Bij : N.M.W.
Door : Smet-DB
Datum : november 1984
Topografische ligging opgetekend door : N.M.W.
Grondstalen verzameld door de boormeester, om de meter
Boringsmethode : spoel
Hoogte van het maaiveld : 19.50 m
Totale diepte :


Volgnummer Aard der grondlagen Diepte m

Vaste roest-gele klei met humus 4.00
Slappe blauw-bruine klei met zwarte strepen 7.00
11* m Vaste bruinige klei, slapper naar onder toe 12.00
18* m Vaste bruine klei, kalkloos 19.00
22* m Eerder blauwgrijze meer plastische klei 23.00
25* m Terug iets vastere eerder groen bruinige klei,
38*-33 m wordt plastischer naar onder 38.00
40* m Blauwgroene iets vastere klei 40.00
41* m Bleek fijn kwartsrijk zand met donkere hoekige korrels 41.00
44* m Silt in groengrijze kleirijke matrix 44.00
46* m Fijn zand 46.00
47* m Groen grijs kleiig silt
52* m Eerder bruin silteuze klei aan de basis 52.00
54* m groengrijs kleiig fijn zand 54.00
58* m Groengrijs sterk kleiig silt tot silteuze klei 60.00
62* m Bleekgroene kleisteen in kalkloze grijze kleimatrix 64.00
67* m Bleekgroen bruine kleisteen in silteuze klei matrix 69.00
70* m Grijsgroen vloeiend silt 70.00
78*-74* m Grijsgroene sterk silteuze klei met wat kleisteen van
boven 81.00
82* m Grijsgroen papperig silt 82.00
83* m Eerder donkergrijsgroen plastische licht silteuze klei
met kleisteen 84.00
86* m Donkergroengrijze sterk silteuze klei tot papperig silt
89* m met kleisteen, bleke brokjes in onderste twee meter 90.00
95*-91* m Wit mergelig krijt met groene strepen en zeer fijn zand
105*-100*mtot silt, geleidelijk minder silt, minder groene
strepen, met grijze kleibrokken 108.00
110* m Wit krijt 111.00
Mergelig bleek krijt, aan top veel kleinaval 114.00
118* m Harder wit krijt, aanvankelijk met veel
kleibijmenging : eerder bleekbruin 118.00
Vanaf 119 m met zwarte silex
121* m Eronder hard kompakt wit krijt
124* m Op 124 m met zwarte silex 126.00
133* m Blijft wit kompakt fijnkorrelig krijt, met wat
donkere silex 133.00
138* m Bleekgrijs mergelig silt 139.00
Hard bleek krijt 140.00
Bleekgroenig grijs mergelig silt, tamelijk
vloeiend 143.00
145* m Sterk mergelig silt met bleek krijt brokken 145.00
150* m Bleekgroenig grijs mergelig silt, sterk mergelig
aan de basis 152.00
Bleekgroengrijs tamelijk vloeiend mergelig silt 156.00
161 m ongeveer Idem, meer mergelig, met grote
kleibrokken 161.00
Vloeiend bleekgroenig grijs nogal mergelig silt 163.00
166 m Bleekgroengrijze silteuze ????? nogal met roodbruine
zachte kleibrokken 166.00
171 m Vloeiend silt vol krijt en kleibrokken (ook
roodachtig krijt) 174.00
Brokken, vnl. verhard kleiig donkergrijs silt
harde grijze siltsteen, wit krijt, zeer hard
(verkiezeld?)
176 m Roodachtig krijt, enkele kwartskorrels en
schelpen 176.25



INTERPRETATIE volgens TNO log:

Ieper basis : 42 m (-23)
L ld Ostricourt basis : 50 m (-30)
Landen basis : 85 m (-66)
Krijt : wit krijt basis : 119 m (-100)
wit Krijt met silex basis : 133 m (-114)
Krijt en silt basis : 141 m (-122)
Groen mergelig silt basis : 159 m (-140)
Groene mergel, roodbruine
klei : 174 m (-154)
Top Devoon : -154 m

M. DUSAR
23.1.1985

--------------------------------------------------------------------------------
BOORBESCHRIJVING
-------------------------------------------------------------------------------
Top * Basis * AARD DER GRONDLAGEN
-------------------------------------------------------------------------------
176.45m – 205.75m
Schiste gris (violacé au sommet) légèrement et fossilifère (dominance
brachiopodes – bivalves – crinoides), entre 183.75 et 199.00m faune moins riche;
straticulations gréso-carbonatées bioturbées fréquentes; plusieurs niveaux de
crinoïdes pyritisés.
Entre 178 en 181m petits nodules gréso-carbonatés.
A 179.40m blanc de grès calcitique (10cm), présent régulièrement à partir de
bioclastique (=rapport calcaire-schiste 1 à 4);
A partir de 183.75m lentilles et petits nodules gréso-carbonates, plus fréquents
à 190, 196m et à partir de 202m;
Entre 199.50m et 200.40m, comme dans l'umité inférience bancs à lumachelles.

205.75m – 219.90m
calcaire gris noduleux fosilifère à lumachelles (dominance brachiopodes –
crinoïdes – tentaculites), en bancs de 2 à 30cm d'épaisseur, alternant avec
schiste gris légèrement gréseux bioturbé, à petits nodules bioclastiques;
contenant des débris végétaux fins avec gastéropodes; rugueux à 206m, entre
211.50 et 212m; astracodes à 208.50m, débris de poissons à 209.75 et 213.25m;
niveau construit à Disphyllum entre 214.50 et 215.20m; banc massif de calcaire
fin entre 213.45 et 214.20m; vers le bas calcaire fin entre 213.45 et 214.20m;
vers le bas calcaire bioclastique devenant plus grossier à brachiopodes,
orstacodes, tentaculites; à la base calcaire fin gréseux en banc massif (ép.
50cm).

219.00m – 227.25m
a: 219.90m – 221.33m
schiste gris fortement gréseux à siltstone, avec petits nodules et
straticulations gréso-carbonatés à crinoïdes, fortement bioturbés;
intercalations de schiste fin foncé, rempli de limets calcitiques

b: 221.33m – 227.25m
Calcaire noduleux gris, généralement fin – bioclastique; faune dominée par
brachiopodes, crinoïdes, bryozoaires et ostracodes; straticulatons schisteuses à
débris végétaux; quelques niveau à nodules fins; quelgues petits géodes; à
partir de 226.50m calcaire gris-foncé fortement gréseux avex intercalations
centimétriques de calcaire gris-clair.

227.25 – 234.50m
Schiste fortement gréseux gris-verdâtre, devenant rapidement gris avec
straticulations gréso-carbonatées, bioturbé, avec débris végétaux et rares
empreintes de brachiopodes; intercalations de schiste pelletisé, rougeâtre au
sommet; à partir de 227.90m alternance de schiste gris-foncé légèrement gréseux
biotubé et pelletisé, avec nodules et lentilles de calcaire finement
bioclastique, liments calcitiques glissés, et de schiste gris fortement gréseux
à siltstone bioturbé, avec nodules ou lentillles souvent argilo-calcareux,
parfois gossièrement bioclastique à crinoïdes, avec débris végétaux et
empreintes de brachiopodes; statification "streaky" à partir de 233.35m calcaire
noduleux gris-clair, finement bioclastique, avec intercalation de schiste
gréseur gris-verdâtre à débris végétaux abondants.

(234.50 – 239.75)
Schiste gréseux gris-foncé avec straticulations (ép.0.5cm) entrecroisées de
stiltstone décalcifié et pelletisé, à tiges végétales mal conservées; niveaux à
nodules carbonatés centimétriques; à partir de 236.50m schilste fortement
gréseux gris-verdâtre, rougeâtre vers le bas; straticulations décalcifiées moins
nombreuses mais plus épaisses; a partir de 239.45m: siltstone rouge-vif à
nodules vert-gris centimétriques.
-------------------------------------------------------------------------------
Top * Basis * AARD DER GRONDLAGEN
-------------------------------------------------------------------------------
1. Krijt
Het Krijt werd aangeboord tussen 85 en 174m over een dikte van 88m als volgt
verdeeld :
85.00m – 119.00m zwart wit krijt, geleidelijk harder naar onder toe
119.00m – 133.00m hard wit krijt met zwarte silex
133.00m – 141.00m hard wit krijt
141.00m – 159.00m bleekgroen mergelig silt
159.00m – 174.00m licht glauconiethoudende mergel, roodbruine zachte klei(?),
met basisgrind


Voorlopige statigrafie, op basis van interpretatie Legrand uit boringen Bailleul
(Belle) en Meteren:

85.00m – 133.00m Campaan (+ boven Turoon ?)
133.00m – 141.00m Boven Turoon
141.00m – 159.00m Midden Turoon
159.00m – 174.00m Onder Turoon (+ Cenomaan ?)

Watervoerende mogelijkheden : vermoedelijk enkel in krijtachtig gedeelte (85-
141m) wanneer voldoende gespleten; beste kansen op spleten in interval 119-133m)

Prognose Nieuwkerke – Noordhoek (Zwijnbak)
- lithologische opeenvolging vergelijkbaar
- diepte vermoedelijk 15m toegenomen (t.o.v. zeeniveau).

Verder werk
Stratigrafie i.s.m. Nat. Hist. Museum Maastricht en ev. R.U.G.

2.PALEOZOICUM

Het devoon werd aangeboord tussen 174 en 239.75m over een dikte van 64.75m, als
volgt verdeeld:
174.00m – 205.00m grijze, van boven violette silteuse schalie met
kalkpsammietlenzen en kalkknollen, talrijke doch weinig gevarieerde fauna
voornamelijk brachiopoden en lamellibranchen, enkele lumachellebanken naar onder
toe (eenheid I)
205.00m – 220.00m nodulaire kalksteen en kalkknollenlagen met silteuze schalie
tussenschakelingen, gevarieerde fauna: naast de schelpen ook koralen, krinoiden,
bryozoa, ostrakoden, visresten en tentakulieten. Rond 215m over 1m koraalkalk
(eenheid II)
220.00m – 227.50m nodulaire kalksteen met weinig zandige schalie tussenschaligen
(behalve aan top), met verarmde fauna: krinoiden, brachiopoden, ostrakoden,
toenemend aantal plantenresten (eenheid II)
220.00m – 227.50m nodulaire kalksteen met weinig zandige schalie
tussenschakelingen (behalve aan top), met verarmde fauna: krionoiden,
brachiopoden, ostrakoden, toenemend aantal plantenresten (eenheid III)
227.50m – 234.50m groenige en roodgevlekte zandige schalie tot siltsteen met
verspreide kalkknollen, kaolinietbolletjes; veel plantenresten, weinig fauna
(krionoiden en brachiopoden) (eenheid Iv a)
234.50m – 239.75m gelijkaardige schalie, helrood gekleurd in onderste 50cm met
kaolinietbolletjes, bruinige ontkalkte lagen en knollen (dolomietisch?) enkel
plantenresten – (eenheid IV b)

voorlopige statigrafie

Door vergelijking met het logbeeld en de beschrijving der boringen van Doornik
en Leuze. (Legrand, Prof. Paper 1981/1; Coen-Aubert, Groessens en Legrand, Bull.
Soc. Belge Géol. Tussen 89, 241-275, 1980) is het waarschijnlijk dan eenheden I
tot III tot de Formatie van bovesse behoren, gekorreleerd met de Formatie van
Frasnes in het Bekken van Dinant. Eenheid IV zou eventueel reeds tot de Formatie
van Mazy (Givetiaan) kunnen behoren daar het kontakt tussen III en IV erosief
is, maar zeker is dit nog niet.
Watervoerende mogelijkheden: beperkt, beter in de massieve kalkstenen en (kalk)
zandstenen aan de top en de basis van de Devoon formaties (in Nieuwkerke)
ongeveer midden in de Devoon terechtgekomen).

Verder werk
Conodonten, microfacies (i.s.m. R. Dreesen, RWTH Aachen)
Sporen- acritarchen (i.s.m. M. Streel, M Vauguestaine, Univ. Luik)
Inkolingsgraad (Y. Somers, Iniex Luik)
Koralen (M. Coen-Aubert, KBIN)
Schelpen, lithostratigrafie (D. Brice, Lille)
Ostrakoden (Bless, Maastricht)
Kalkige mikrofossielen (Conil, UCL)

************************************************************
KERNBESCHRIJVING
**********************

176.45 – 179.45 L286
Massieve kern helling 2° grijze zandige lei met brachiopoden (Spinfer-
Hlynchionellas). Lamellibranch.Aan de top met roodachtige tinten. Vanaf 50cm met
zandsteenstraticulaties. Rode verkleuring komt regelmatig terug. Rond 100cm met
zandige graafgangen en kruipgangen. In de meer zandige passage verticaal
klevend.
Staal met rode verkleuring: 176.50
Staal met brachiopoden: 176.75 – 177.50
Staal met bioturbaties: 177.50
Rond 120 fijne pyrietturbulaties in brokstukken van schalen –
Staal pylynologie: 177.75
Staal schelpen: 177.75
Kalkloos tot 160 – vanaf 160 enkele kleine zandnodullen (staal 178) rijk aan
crinoïden – lei naar onder toe voortdurend rijker aan brokken van schelpen en
brachiopoden en kleine pallets – nog niveaus met grote bioturbaties. 180 half
open laagvlak eronder mooie gepyritiseerde kruipsporen (staal 178.75). Op 200
diaclaas met een helling van 50° waarschijnlijk dicht. Lei wordt iets zandiger.
Op 220 opnieuw steil splijtvlak – opnieuw laagvlakken met brachiopodenfragmenten
– ook crinoïden gedeeltelijk gepyritiseerd. Op 225 5cm dik niveau gebioturbeerde
zandige kalksteen rijk aan bioklasten (staal slijpplaatje). 275 dikker nodulaire
kalkniveau (ongeveer 12cm). 179 (staal van conodanten) blijft overwegend zandige
lei met brokken van brachiopoden. Onderste 10cm kwartsietische kalkzandsteen
179.40

179.45 – 180.90 L145cm
Massieve kern donkergrijze lei + fijner bioturbatie met intercalaties van
nodulaire zandige kalksteen (5cm dik) rijker aan bioclasten (staal van collectie
op 179.50). Nieuw staal in kalksteen op 180.25m. Op 90 met grote kruipgangen –
staal op 180.40. Helling blijft 2° -+ verspreide gladschalige schelpen +
pyrietturbulatie en grote crinoïden – staal 180.50m. Staal 180.75 met schelpen.
Op 140 grote verglijding fijn gestrieerd.

180.00m – 181.45m L52cm
Blijft overwegend zachte grijze lei + fijne bioturbaties Pyrietturbaties +
schelpen + verglijdingen (staal fossielen op 181) grote fossielen in meer
zandige laagvlakken. Staal op 181.25

181.45m – 182.85m L157cm
Blijft zacht grijze klei + meer inercalatie van zand kalksteen gemiddeld 1
intercallatie om de 20cm. Blijft rijk aan schelpen en fijnere bioturbaties
(181.50 staal). Op 25 staal + bioclastische kalklenzen 181.60. op 181.75 nieuw
kalkniveau + staal met fossielen op 100 niveau met grote zandige graafgangen lei
wordt sterk zandig en fossielen slechter bewaard. Op 100 half open laagvlak. In
staal genomen op 182.72 – op 90 5cm dikke laag kalkzandsteen.

182.85m – 184.45m L1.62m
Grijze lichtzandige lei + slechtbewaarde schelpen fijn gebioturbeerd + vanaf 50
dunne kalkzandsteenlenzen rijker aan bioklasten – enkele laagvlakken vol met
fijne brokken met schelpen en brachiopoden/ op 183.25 mooiere schelpen en
gastropoden. Rond 90 verschillende dikkere kalkigen lenzen. Staal conodonten op
183.75. Eronder is de klei sterk zandig – op 184.10cm – dikke kwartsietische
kalkzandsteen. Helling 5°. Staal collectie op 184.25 – op 184.25 half open
laagvlak – lei werd sterk zandige kalkige straticualties. Sterk gebioturbeerd.

184.45m – 187.23m L02.76m
Massieve kern tot 210 – op 90 vertikaal klievend. Vanaf 210 onregemaitge + zeer
sterk klievend slecht geboord- grijze lichtzandige lei met weinig schelpen –
fijne bioturbaties met talrijke gestoorde straticulaties in kalkzandsteen
duidelijk minder rijk aan fossielen – in de zandige straticulaties fijne ribbels
– op 100 dikke pyrietische tubulaties (staal 185.40) in zachtere passage/eronder
met regelmatige kalkzandsteenlenzen zonder nodulaire vormen – tussen 125 en 150
staal conodonten (187.75) sequentie wordt naar onder toe grover met talrijke
bioclasten. De lei eronder sterk zanden + fijne onregelmatige zandige
kalknodules slecht bewaard fossielgruis. Staal collectie op 186.25. Staal
fossielen op 186.50 – eronder verschillende open laagvlakken – lei vrij zacht –
vanaf 186.80 opnieuw zandiger vol fijnere onregelmatige nodulaire kalklenzen –
in onderste 25cm overgaand in massieve kalkzandsteen (staal conodonten 187).

187.23m – 187.83m L60cm
Grijze zandige lei + talrijke bioturbaties voornamelijk graafgangen – enkele
open graafgangen bovenste 5cm kalkzandsteen met 3 intercalaties van 5cm dik in
gebioturbeerde kalkzandsteen – helling 6° stalen van conodonten in kalkzandsteen
187.50m. Leisteen eronder blijft sterk gebioturbeerd met fijne schelpenresten en
fijne kalkige knollen.

187.83m – 190.50m L340m
Massieve kern blijft grijze zandige lei + klei schelpen met toenemend aantal
sterk gebiotubeerde en afgebroken kalkige staticulaties. Om de 20cm met 2-3cm
dikke nodulaire kalklagen. 189.50 tot 190.40: rijk aan kalksteen. Staal
collectie: 188.25., staal fauna: 188.50, Opnieuw staal fauna: 189.50. Staal
conodonten: 190. Staal + brachiopoden: 190.50

190.50m – 194.13m L313cm
Overwegend grijze zandige lei met goed afgelogde zandsteen intercalaties tot 180
– vanaf 180 met onregelmatiger kalkzandsteen intercallaties en talrijke kleine
verspreide kalkknollen - + halfopen laagvlakten, zeer ………… fossielresten,
meestal schelpenbrokken (staal pal.191) – en bioturbaties rond 191.25
zandkalksteen staal op 191.30. Blijvend met fijne schelpenresten. Staal op
192.75 – staal conodonten op 193 – op 193.25: splijtvlak met pyriethelling 70°.
Staal conodonten op 193.50m.

194.13m – 194.65m L53cm
Massieve kern grijze zand lei met kleine kalknodulen en gestoorde zandige
staticulaties – in de zachtere leipassager fijnere schelpenresten – kernzone van
10cm dik met 2 nodulaire kalksteenbanden (194.50)

194.65m – 197.55m L2.92m
grijze zandige lei met kalksteenknollen en nodulaire kalsteenbank –
kalksteenbanken blijken van 125 tot 150cm – kalksteenrijke bioclasten, op 195
(staal slijpplaatje) staal conodonten 196 - rond 195.25 talrijke zandige
graafgangen. Eronder brokken van schelpen – staal op 196.50. Vanaf 197.25 sterk
zandig.

197.55m – 200.40m L2.91m
Grijze sterk zandige lei met kalksteenbanden + kleine kalkknollen en grotere
geïsoleerde bioclasten. De kalksteen meak 2/4 van het gesteente. Staal
conodonten 197.70. Kalkzandsteenbanken vrij grofkorrelig + brokken van grote
verspreide chinoïden in zandige schalies op 199.50 zeer rijk aan grote crinoïden
(staal). Staal collectie op 200. In onderste meter talrijke verspreide crinoïden
en brachiopoden in kalkige lumathelle banken geconcentreerd.

200.40m – 203.55m L3.13m
Zachtere grijze lei steeds met pyriettubulaties – halfopen laagvlakken
schelpenbrokken verspreide crinoïden – staal op 200.50 met weinig maar grote
kalknodulen – op 200.75 laagvlak + talrijke brachiopoden, grote schelpen klei
crinoïden + ostracoden(?). Verspreide bioclasten in de lei. Helling 6° - op
200.30 open laagvlak met pyriet en kwartskristallen, eveneens grof bioclastische
5cm dikke kalksteenlens. Eronder verschillende lumachelle-banden. Op 200.50
globrelaire athyris. 201.75 twee splijtvlakken – helling 40° op 100cm van elkaar
– lei bevat slechts zeldzame brachioppodenresten en pyriettubulaties. Vanaf 202
opnieuw talrijke grove kalksteenlenzen (staal conodonten 202) lei eronder bevat
meer verspreide bioclasten. NB pyriet-tubulaties zijn vermoedelijk
gepyritiseerde crinoïden. Naar onder toe komen meer verspreide kalksteenknollen.
203 – nieuw staal conodonten.

203.55m – 206.65m L266 +42 = 208
zandige lei vol kalkknollen, rijk aan bioclasten geconcentreerd aan de randen
van lensvormige kalkknollen. Op 160.15cm dikke kalksteenbank, in centrum zeer
grof bioclastisch (crinoïden en brachiopoden fragmenten), op 204 grotere
brachiopoden (streptochynclus ?). Op 204 totaal conodonten. Tot 204.25 talrijke
kleine kalkknollen rijk aan crinoïden en brahiopodenbanden (spirifersiche
vernamilli). Eronder grote zuivere kalknodullen. Op 205 staal conodonten. Op
205.50 staal slijpplaatje omgezet koraal? Tussen de kalkknollen vanaf 205.72
overwicht aan kalk vooreerst ronde knollen en spiriferen brachiodenschalen. Van
206 nodulaire kalksteen (staal 206) ook staal koralen 206,205.75 staal
slijpplaatje.

206.25m – 206.65m (vervolg) L42
Grijze nodulaire kalksteen met lagen 3 à 5cm dik in onderste helft massief, vol
brachiopoden en crinoïden. Staal 206.50. In bovenste helft afgewisseld met licht
zandige lei met kleine rode nodulen glijvlakken met rechte striaties op 55 L 206
(+7)

206.65m – 209.66m L388 (+7)
Massieve kern op 140 en 200 spijtvlakken i 75 blijft grijze licht zandige
(micahoudende) kalkhoudende schiefer met kalk tussen lagen vol
brachiopodenschalen (op 75, 30cm dikke band, in onderste 50cm, 2 x 15cm dikke
banden); schalen ook in overliggende schiefer; I 6° is overgaand in echte
lumacullen. Rond 50cm met calcietzanden als opvulling van brachiopoden (ook
grote platte St. eptorhyachus) stalen brachiopoden 206.75, 207.25, 207.50,
208.25. Stalen ostakoden: 208.50. Op 208.50: Crinoïden of tentaculites? Staal
Collectie: 207 Rond 208.25 met grote pyriettubulaties, grote spiciferen en vanaf
hier geïsoleerde crinoïdenstergelidjes in de schiefer; Staal Cm. 209.50

209.66m – 212.66m L296 (-4)
Massieve kern. Grijze licht zandige schiefer blijft kalkhoudend, echter minder
brachiopoden en f met gamma op 209.75, kalkige tussenlagen, met grote verspreide
stengelleden, met brede grijze perforaties brachiopoden ook veel juveniele,
grote (trepto f (brach) 211.50, 211.70. Vanaf 211.50 korlalen, staal 211.50,
211.60, 211.70, 211.90. Vanaf 212 kalkrijker. 212 tot einde kern met enkele
onregelmatige platte splijtvlakken vol calcietkristallen. collectie: 207.00,
206.25, 210.75.

212.66m – 214.76 L210
Massieve kern – grijze nodulaire kalksteen met braciopoden en crinoïden, en meer
kalkschieferige tussenlagen. Vanaf 80 tot 155 massieve fijne kalksteen. Vanaf
155 tot einde kern fijn nodulaire schieferige kleisteen, met onregelmatige
kalkknollen (licht + donkergrijs fossielloos). Staal collectie 212.75.
donkergrijs in schieferige tussenlagen. Visrest op 213.25.
213.25 is homogene kalksteen; 213.75 Staal collectie 214.00 bleek, lijkt
fijnzandig. Eronder vol keine koralen 214.50, collectie 214.50 met
spiegelglijvlakken.

214.76m – 215.55m L183 (+3)
Massieve kern, 00-44: donkergrijze tot zwarte fijn vergleden schiefer vol ronde
koralen (……… -type)
Staal 215 – soms met interne holtes tussen septa. Staal collectie 215
44-183: vol nodulaire opgevulde kalksteenlezen in grijze fijnzandige kalksteen.
215.25, collectie 216.25. Kalksteen fijnzandig, in de meest massieve banden, in
de donkere schiefer tussenlaagjes wat slecht bewaarde schelpenbrokken
(lamellibrachiaten) crinoïden en brachiopoden brokken.

215.55m – 218.11 L12 + 142= 154 (-1)
Vrij massieve kern, rond 100 enkele herboorde stukken, splijtend volgens
halfopen laagvlakken in kernstukken van 15cm. Grijze organoklastische licht
nodulaire kalksteen, crinoïdenrijk brachiopoden met gedeeltelijke opvulling van
calcietkristallen, lamellibrachides. Staal f.216.75, staal collectie 217.00.
Intercallatie van donkere gestratikuleerde zandige schalie met kruipsporen en
kleine kalkknollen. Staal pal 216.75. Kalksteen wordt zandiger en minder
bioklastisch, vanaf 65cm weer gebioturbeerd met brokstukken van brachiopoden.
Staal collectie 217.75. Kalksteen terug werd nodulaire naar onder toe, rijker
aan brachiopoden, staal f. 218, in de zandige schalie fijne plantenresten.

218.11 – 220.66m L253
zeer massieve kern, overwicht aan kalksteen met dunne onregelmatige
schalieintercalaties 1.5. Tussen 90 en 120 overweegt de schalie. Grijze
crinoïdenrijke grof bioklastiche kalksteen (Staal collectie 218.25). Met
juveniele brachiopoden, ostrakoden en tentakulieten (staal ostrakoden: 218.50,
staal f. 218.50, staal pal. 218.59) Op 55 + 5cm dikke zachte schalie
tussenschakeling met donkere grote bioturbaties (staal collectie 218.75).
Eronder eerder zandige bioklastisch nodulaire kalksteen (staal collectie
218.80). Zandige schalie eronder vrij sterk gebioturbeerd (staal collectie
219.25). Op 125cm zandige schalie, in gekoolde stengelige plantenrest. Schalie
lijkt fijn gebioturbeerd, gepellitiseerde laagvlakken vol zeer fijne,
plantenresten, met grote gastopoden (staal f. 219.25). Vanaf 125 talrijke
bioklastiche lenzen, aan de top rijk aan ostakoden en ronde intraklasten (staal
219.40, staal 219.50) Schalie tussenlaagje vol fijn plantenhaksel. Vanaf 130
massieve zandige kalksteen met kwats, chaleedoorn? En grote apatieresten,
pyriet, naar onder toe gelijdelijke overgang. Vanaf 219.90 grijze sterk
gebioturbeerde fijne siltsteen, zowel fijn nodulair als geband gestatikuleerd,
met schieferige tussenlagen, vrijwel fossielloos. Aan de basis over 5cm met
dikke (0.5cm) horizontaal + vertikale calcietaders.

220.066m – 223.21m L248 (-7)
Massieve kern, enkele calcietbanden (0.5cm, subhorizontaal) in donkere schiefer
tussenlagen. 00 – 67 staal pal. :220.70 staal collectie: 221. Grijze sterk
zandige schiefer met nodulaire kalksteenlenzen, fijnkorrelig, met crinoïden, tot
10cm dik, in de schieferige laagvlakken sporen van bioturbaties (brede rechte
platte graafgangen.

67: einde geleidelijke maar snelle overgang in grijze fijn-organoklastische
kalksteen met vage nodulaire textuur, duidelijk vanaf 130, en dunne schieferige
tussenschakelingen. Grof oranoklastische met kleine brachiopoden en ostrakoden.
Staal 222.
Staal brachiopoden: 222.30
221.50 collectie 221.75
Wordt nodulair klievende grof biokklastiche kalksteen vol crinoïden en
brachiopoden fragmenten (staal collectie 299.60). Rond 205 talrijke kleinere
kalkknollen (staal collectie 22.75) wordt naar onder toe geleidelijke fijn
bioklastisch. Brachiopoden (staal f. 224.40) Staal collectie 225, (staal f. 225
met juveniele brachiopoden). Onderste 50cm sterk nodulaire, crinoïdenrijk, met
fijnere kalksteen intraklasten, staal con. 225.05. Onderste 10cm zandige schalie
met verspreide crinoïden en nauwelijks herkenbare fijn plantenresten.

225.91 – 227.66 L225 (+50)
Massieve kern. Sterk nodulaire kalksteen (af en toe kleine geoden met kwarts en
calciet gevuld), kalksteen wordt geleidelijk fijner naar onder toe. Dikke
zandige tussenschakeling met kalknodulen. Vanaf 60 geleidelijk: met licht
stylolietische laagvlakken en cm dikke bleekgrijze kalsteentussenschakelingen?
Onderkant op 130 sterk nodulaire, Staal collectie 227, st.con. 226.50cm, visrest
op 226.30? Vanaf 135 donkergrijze sterk zandige kalkschalie met rood en de rode
korrelige schalie ligt nodulair ingezakt in de grijsgroene sterk zandige
schalie. Tussen 185 en 205 eerder licht nodulaire kalkzandsteen, reeds met rode
pellets (staal sl. 227.40, collectie 227.40)

227.66 – 230.66 L297
Massieve kern
Helling +3°

00.00 – 25.00 groenige zandige schalie fijn zandig gelamineerde laagvlakken
met verspreide pyriet fijn gebioturbeerd, slecht bewaarde schelp afdrukken =
brachiopoden, zeer fijne plantenresten, ostracoden? Staal collectie 227.70
25.00 – 35.00 donkergrijze licht zandige schalie doortrokken door bleek
zandige vertikale gangen en fijne donkere tubulaties, staal collectie 228
35.00 – 53.00 gelijdelijke overgang, donkergrijze sterk zandige gelamineerde
schalie. Met bioturbaties en zeer fijne plantenresten en talrijke pellets? (of
slechtbewaarde ostrakoden of zoetwaterschelpen) Staal collectie 128.10, weinig
fijn verdeelde pyriet.
53.00m – 90.00 gelijdelijke overgang eerder donkergrijze schalie sterk
nodulair met nodulen van 1-2cm dikke aan de basis en fijn licht bioklastische
kalksteen, in de schalie bioklasten slierten staal collectie: 228.40
90.00 –183.00 bleker grijze fijn gebande zandige schalie met siltsteen, naar
onder toe sterk gebioturbeerde siltsteen met verspreidde kalkige knollen in het
midden kruisgelaagdheden met erosieve contacten, staal collectie: 229, fijn
zand.
183.00 –222.00 gelijdelijke overgang naar boven. Donkergrijze licht zandige
schalie met fijne graafgangen en talrijke licht hoekige banden, vrij
bioklastich, lenzen vol pellets.
Staal collectie: 229.65
Staal connodonten: 229.75
In de donker grijze leisteen glijvlakken, in calciet.
222.00 –297.00 donkergrijze zandige schalie vol licht kalkige afgeronde
lenzen met compactie verschijnselen, geen pressure soluties. Staal collectie:
230.60. Gelaagdheid wordt meer glanzerig naar onder toe donkergrijze keiige
kalkknollen.


230.66 – 234.07 L340
redelijke massieve kern, halfopen laagvlakken om de 25cm van 0-60: donkergrijze
sterk zandige lei met grof bioklastische kalknodullen, vanboven eerder nodulaire
kalksteen. Staal Connodonten: 230.75. Onderste 7cm grof bioklastische kalksteen
met meer fijn korrelige en slechts licht bioklastiche kalkknollen. Bioklasten =
crinoïden. Staal slijpplaatje: 231.25. 60-82: donkergrijze lei vol glijvlakken
met fijne onregelmatige calcietadrers vol kleine grijze licht bioclastische
kalkknollen en onregelmatige lenzen.
82.00 –164.00 fijn gestraiculeerde zandige schalie, steenachtig met
enkele dikkere meer kalkige lenzen overwegend donkergrijs, staal refektiviteit:
232. Met zeer fijne horizontale calcietadertjes emt licht gebioturbeerde
passage. Staal collectie 231.50
164.00 –203.00 geleidelijke overgang naar boven, scherp^naar onder
bleekgrijze sterk zandige schalie, sterker gebioturbeerd met fijn verdeelde zeer
korte pyriet en adertjes met vage knollen in licht bioklastiche onzuivere
kalksteen. Staal slijpplaatjes: 232.55
203.00 –268.00 donkergrijze sterk zandige lei vol fijn verdeelde pellets en
bioclasten, vrij grote crinoïden, grotere resten organisch materiaal. Staal
collectie: 232.75
268.00 –340.00 bleke grijze zandige lei met zeer fijne plantenresten. Iets
groenig getint met grijs rode verkleuringen, licht gebioturbeerd met dikke
banden en vaag bodulaire fijne bioklastische kalksteen, bleek grijs. Kalksteen
domineerd in dit pakket. Staal conodonten: 233.50, zeer licht stylolietisch.
Staal conodonten: 234. Plantenresten op sommige laagvlakken zeer talrijk. Staal
collectie 233.75

234.07 – 236.37 L238 (+8)
Massieve kern, op 20 calciet glijvlak, op 50 en 85 calcietaders, verzet, I 50 op
95 en 105 fijne calcietlaminaties.
00.00 – 40.00 scherpe ondergrens bleekgrijze fijne bioklastisch nodulaire
kalksteenlenzen met groenige lei tussenlagen, naar onder toe regelmatiger
geband.
40.00 –190 (geleidelijke overgang) regelmatig klievende grijze tot donkergrijze
zandige schalie met zeer fijne fijn verdeelde plantenresten, vrij veel
glijvlakken (ook calciet) tussen 52 en 59 kleine kalkige knollen (F1cm) naar
onder toe vergroeid. Op 115, 145 dunne knollige niveaus met wat zandige
laminatie, voornamelijk rond 75, overigens fijn siltige laminaties. Staal
collectie 235.10. Staal pal. 235. Vanaf 145 iets blekergrijs, zandiger.
190.00 –238.00 Staal collectie 236, staal sl. 236, blijft vrij zacht licht
poreuse donkergrijze fijnzandige kruis, gestatifieerde schalie donkergevlekt
(geplelletiseerd), ook bleke verweerde korrels.

236.37 – 237.47 L110 (0)
Massieve kern, I 3
00.00 – 16.00 idem vorige kern: eerder donkergrijze lichtzandige schalie met
siltsteen stratikulaties (tot 0.5cm dik), naar onder toe licht kalkig en gevlekt
(donkere pelletachtige klasten), met dunne zeer slecht bewaarde stengelige
plantenresten.
16.00 –110.00 meer homogene groenig grijze sterk zandige schalie, met weinig
gepelletiseerde fijnzandige statikulaties. Staal collectie 237.10

237.47 – 239.75 L228 (-0)
n.b. laatste kern is 238.77 –239.75 mogelijk omgekeerd I 5. Massieve kern tot
180, fijn gebroken op 50, 85,100. Verbrokkeld tussen 130 eb 165, fijn gebroken
tussen 175 en 195.
00.00 –115.00 vrij homogene sterk zandige, mogelijk fijn gebioturbeerde
eerder bleekgroenig grijs naar onder toe ook roodgrijze schalie, naar onder toe
ook bleekbruin verweerde ontkalkte nodulaire statikulaties. Tussen 55 en 82 met
dikkere zandige soms kruisgelaagde, soms bruinverweerde ontkalkte, gevlekte
statikulaties, met flaserige calciet en flaserige bioklastiche slierten. Staal
collectie 238.10. met gestieerde glijvlakken. Eronder meer verweerd, schieferig,
klievend, met grotere onherkenbare plantenresten, en meer fijnere zandige
statikulaties. Op 90 halfopen laagvlak met pyramidale heldere kwarts, staal
collectie 238.50
115.00 – 130.00 (geleidelijke overgang) blijft verweerde zandige schalie, meer
roodachig. Staal collectie 238.70.
130.00 – 195.00 bleekgrijze siltsteen, schieferig klievend maar toch hard,
staal collectie:239.10
195.00 – 228.00 overwegend rode, ged. grijsgroene siltsteen, sterk kleiig naar
boven toe, naar onder gedeeltelijk gelamineerd, naar boven zijn nodulaire tot
grof intraklastisch (meer kalkige delen werden groenig), staal collectie 239.50

********************