PL. GENT 55W
139 (VI)
R.TAVERNIER.- Natuurwetenschappelijk Tijdschrift, Nr.7, 1935, blz. 201-212.
Bijdrage tot de geologische kennis vn de Blandinusberg te Gent;
Tijdens de jaren 1934 en 1935 werden op de flank van de Blandinusberg in de
Sint-Pietersnieuwstraat te Gent, grondwerken uitgevoerd, om er nieuwe
Instituten voor de Rijksuniversiteit te bouwen.
Hierdoor was er gelegenscheid verschillende zones in het Paniseliaan waar
te nemen.
Door de firma Pieux-Franqui werden daar vijf boringen uitgevoerd; de mon-
sters van vier dezer boringen worden bewaard in het Geologisch Laboratrium
van de Universiteit te Gent; hunne beschrijving volgt verder.
De ligging der boringen en der profielen wordt aangegeven op bijgaande
schets (fig.1.)
Schets A: Fig.1.- Plan.
I. Beschrijving der profielen.
Een nauwkeurige beschrijving van de verschillende zones in die profielen
waarneembaar kan van belang zijn, daar het juiste geologische niveau van
deze afzettingen betwist wordt (I).
------------------------------
(I) DELVAUX E. "Visites aux gîtes fossilifères d'Aeltre et exploration
des travaux en cours d'exécution à la colline de Saint-Pierre à Gand.
Ann. Soc. malac. Belgique, 1886, t.XXI, pp. 274-296.
LERICHE, M. "L'Eocène des bassins parisien et belge".
Bull. Soc. géol. France, 4° sér., 1912, pp. 692.724.
------------------------------
Hiet volgt een schets van een der geobserveerde profielen met beschrijving
der aanwezige zones (fig.2).
Schets B: Fig.2.- Profiel.
7. Opvulling.
6. Zandsteeen met veel fossielen, waaronder veel Turritella solanderi,
Lucina, Voluta, enz. Deze zandsteenbank is doorlopend en ongeveer
0,50m dik. Boven die zandsteenbank werd geen ander niveau van het
Paniseliaan meer waargenomen; ze was steeds met "remanié" bedekt.
Naar de diepte toe gaar ze geleidelijk tot het onderliggende zand over.
Deze zone wordt geraccordeerd met de zanden, rijk aan Turritella
solanderi, van Aalter.
5. Zand, tamelijk fijn van korrel, zeer rijk aan glauconiet maar met weinig
glimmers (muscoviet). Kalkelementen zijn zeer talrijk; gebroken stukken
van grote Venericardia planicosta en andere kleinere gebroken schelpen
komen voor. We vinden dit zand op een dikte van ongeveer anderhalve
meter.
Het wordt geraccordeerd met het glauconietzand, rijk aan Venericardia
planicosta, van Aalter.
4. Hier komt een niveau voor, dat bijna hoofdzakelijk bestaat uit grote
schelpen van Venericardia planicosta en zand analoog met dat van Nr 5.
dit niveau is 0.50m tot 0.70m dik en over de gehele lengte van het
profiel te vervolgen. Naar boven toe eindigt dit niveau vrij plots,
terwijl het eerder geleidelijk naar het onderliggende zand overgaat.
Op sommige plaatsen schijnt het zich te ontdubbelen en tussen de twee
niveaux is dan een zone met verbrijzelde schelpen geïntercaleerd. Ook
dit niveau wordt geraccordeerd met de glauconietzanden, rijk aan
Venericardia planicosta, van Aalter.
3. Zand, middelmatig van korrel (0.5 tot 0.25mm), zeer rijk aan glauconiet
en met weinig glimmers. Kalkelementen komen zeer talrijk voor, men vindt
zelfs vaak goed bewaarde schelpen. Alles schijnt er op te wijzen dat
fossielen hiet tamelijk klein waren; grote Venericaria's ontbreken.
In dit zand komen verscheidene kleiachtige lenzen voor. Daar is de
oxydatie van het glauconiet tamelijk ver doorgedrongen.
------------------------
RUTOT A. "Résultats de nouvelles recherches dans l'Eocène supérieur de la
Belgique". Ann. Soc. malac. Belgique, 1882, t.XVII, pp. CXLVIII-CLXXXV.
SCHOEP, A. "Présentation de valves de Cardita planicosta provenant de
Heusden près de Gand". Ann. Soc. géol.Belgique, 1925, t.XLVIII, Bull.,
p.55.
STAINIER, X. "Note sur le Tertiaire de la région de Gand". Bull. Soc. belge
de géol., t.XXXVU, 1926, pp. 140-150.
- "Le Panisélien ligniteux de Gand". Bull. Soc. belge de géol. t.XL, 1930,
pp. 14-15.
- "Deuxième note sur le Tertiaire de Gand". Ann. Soc. scientifique de
Bruxelles, t.LII, Sér.B, pp. 27-31.
-------------------------
Naar de diepte toe gaat dit zand geleidelijk over tot het fijne en
kalkvrije zand Nr 2. Ook naar de top toe is de overgang naar de
Venericardia-zone geleidelijk. Dit niveau werd over een dikte van 2 tot
3 meter waargenomen.
2. Zeer zuiver en fijnkorrelig zand met veel glimmers, licht
glauconiethoudend en vrij van kalkelementen. Sporadisch is dit zand
lichtjes bruin gekleurd door ijzerhydroxyde uit hogere lagen
geinfiltreerd. In dit niveu komen tientallen laagjes lignietzand voor,
van ten hoogste een paar millimeter dikte; op bepaalde plaatsen kunnen
zij dicht aaneengesloten liggen en aldus een laag vormen, dit tot 0.10m
kan bereiken. De evenwijdige gelaagdheid van die dunne ligniethoudende
lagen is slechts schijnbaar: zijdelings verdwijnen ze, zodat ze in zeer
uitgerokken lenzen voorkomen. In die compacte lagen kan het lignietge
halte betrekkelijk hoog worden (tot 10% vluchtige bestanddelen). De
tussenliggende zandlaagjes bestaan uit fijnkorrelig zand, zeer rijk
aan glimmers en met weinig of zonder glauconiet. Op een andere plaats
komt er op ongeveer hetzelfde niveau een wit zand voor; waar het ligniet
zich in buisjes vertoont en nog de vorm van stengels bewaard heeft. Die
witte zandlaag heeft een zeer onregelmatig verloop (zie fig.2, nr.2 a).
Dit niveaéu werd op sommige plaatsen over een dikte van vier meter
geobserveerd.
1. Basis van het profiel. De basis ligt op 2.50 meter boven de deksteen van
de kaaimuur van de Schelde (I). Enkele kuilen aan de basis gemaakt
lieten zien dat het zand nr 2 zich nog naar de diepte toe uitbreidt.
BESLUIT.
Uit deze observatie blijkt:
1. Dat de zanden van Aalter (P.), door M.LERICHE (2) tot het Brusseliaan
gerekend, ook te Gent op den Blandinusberg voorkomen;
2. Dat die zanden P2 op de Blandinusberg naar de diepte toe geleidelijk
overgaan tot een ligniethoudend fijn zand.
--------------------
(I) De deksteen van de kaaimuur van de Schelde bevindt zich op ongeveer
10.50 boven de zeespiegel.
(2) Op.cit., blz. 712.
--------------------
II. BESCHRIJVING DER BORINGEN.
BORING I.
Deze boring werd uitgevoerd dicht bij de Schelde, volop het in alluvium
(fig.I, nr I)
De totale diepte der boring is 12,50 meter. Het niveau was er ongeveer
0.90m boven de deksteen van de kaaimuur van de Schelde.
Nrs Diepte Beschrijving der monsters.
1 1.00m. Zwart grof zand, zeer onregelmatig van korrel, met veel
bouwafval.
2 1.50m. Idem.
3 1.90m. Grijs grof zand, insgelijks zeer onregelmatig van korrel en
ook met bouwval.
4 2.50m. Idem; houtfragmenten komen talrijk voor. Rond de houtstukken
zijn soms vivianietkorrels aanwezig.
5 3.00m. Idem.
6 3.75m. Grijs zand, onregelmatig van korrel. Bemerk het voorkomen van
een hoekig stukje arduin.
7 4.00m. Idem. Glimmerplaatjes komen voor.
8 4.60m. Idem, vertoont krimpscheuren bij uitdroogen. Houtdeeltjes
waarrond vivianietkorrels.
9 5.00m. Grijs grof zand met veel houtafval.
10 5.50m. Idem
11 6.00m. Idem
12 6.50m. Idem, het zand is enigsins fijner van korrel.
12 7.00m. Het zand wordt turfachtig en blijft steeds fijn van korrel.
14 7.50m. Zand is niet meer turfachtig.
15 8.00m. Idem, aanwezigheid van schelpstukjes, houtfragmenten,
glimmerplaatjes en glauconietkorrels. Limonietconcreties
komen ook voor.
16 9.00m. Idem
17 9.50m. Zand, vrij grof en onregelmatig van korrel. Glauconietkorrels
komen zeer talrijk voor evenals glimmerplaatjes en kleine
kalkstipjes. Houtfragmenten zijn verdwenen. Het zand is
kleiachtig.
18 9.50m. Idem, doch groen gekleurd door het hoog glauconietgehalte.
Glimmerplaatjes en kalkstipjes komen talrijk voor.
19 10.00m. Idem, plaatselijk is een oxydatie van de glauconietkorrels te
bespeuren die aanleiding gegeven heeft tot het vormen van
limonietconcreties.
20 11.50m. Idem. Grote glimmerplaatjes.
21 12.50m. Idem
INTERPRETATIE
Opvulling tot 2.50 meter.
Afzettingen van de Schelde van 2.50 tot 9.00 meter.
Paniseliaan vanaf 9.00 meter; de basis er van was nog bereikt op 12.50
meter.
BORING 3
De plaats waar deze boring uitgevoerd werd is op de schets (fig.I) aange-
geven. Het niveau was er ongeveer 3.45 meter boven de deksteen van de
kaaimuur. De totale diepte der boring bedroeg 11.20 meter.
Nrs Diepte Beschrijving der monsters
1 1.50m. Geel-groen zand, vrij grof en onregelmatig van korrel, met
zeer veel verbrijzelde schelpen en enkele Nummulites
variolarius-heberti. Ook glimmerplaatjes komen voor.
2 2.50m. Idem; de glimmerplaatjes zijn echter talrijker en de
Nummuliten zijn zeldzaam.
3 3.00m. Idem. Zeer veel verbrijzelde schelpen.
4 3.50m. Idem, ook nog enkele Nummulieten werden waargenomen.
5 4.00m. Groen zand, fijn van korrel, vrijwel zonder kalkelementen.
Veel glimmerplaatjes en veel glauconietkorrels. Kleiachtig ?
6 4.50m. Idem. De kalkstipjes worden zeldzamer.
7 5.00m. Idem. De glimmerplaatjes blijven steeds talrijk.
8 6.50m. Idem, maar het zand is eenigzins geoxydeerd.
9 8.50m. Idem. Veel limonietconcreties komen voor.
10 9.00m. Idem.
11 9.80m. Het zand wordt kleiachtig maar blijft zeer rijk aan
glauconiet.
12 10.00m. Idem. Het zand blijft kleiachtig en rijk aan glauconiet, maar
is aan sterke oxydatie onderhevig geweest.
13 10.25m. Idem. De glauconietkorrels worden grooter.
14 10.50m. Idem met meer en meer limonietconcreties.
15 11.20m. Idem. Steeds kleiachtig.
INTERPRETATIE
Solifluctie langs de helling van 1.50 tot 3.50m.
Paniseliaan vanaf 3.50m; op 11.20m was de basis er van nog niet bereikt.
BORING 4
De boring werd uitgevoerd op de plaats aangegeven door 4 op de schets
(fig.I). Het niveau is ongeveer 2.20m boven de deksteen van de kaaimuur. De
totale diepte der boring bedroeg 15 meter.
Nrs Diepte Beschrijving der monsters
1 1.30m. Grof zand, zeer onregelmatig van korrel. Veel bouwafval.
2 2.00m. Idem.
3 2.50m. Het zand blijft onregelmatig van korrel, maar wordt
grijsbruin van kleur. Geen bouwafval meer.
4 3.00m. Idem, Enkele glauconietkorrels komen voor.
5 3.50m. Idem met glimmers en glauconietkorrels.
6 4.00m. Idem
7 4.50m. Idem
8 4.70m. Het zand wordt fijner van korrel en wederom donker van kleur.
9 5.00m. Idem. Het zand wordt enigszins turfachtig.
10 5.00m. Idem. Veel houtfragmenten komen voor. Rondom die houtstukken
zijn vaak vivianietkorrels aanwezig.
11 5.80m. Idem. Aanwezigheid van een kleine gerolde vuursteen (1 cm
diameter).
12 6.30m. Grof zand met keien, waaronder een grote hoekige (2 cm
lang) en enkele kleine (0.5 cm).
13 6.80m. Zand, tamelijk grof van korrel met veel glimmerplaatjes en
glauconietkorrels. Vrij van kalkelementen.
14 7.30m. Idem
15 8.00m. Idem; de glimmers worden zeer talrijk.
16 8.50m. Idem. Aanwezigheid van kleine kalkstipjes.
17 9.00m. Het zand blijft zeer rijk aan glauconiet en grote glimmers.
Ook kalkstipjes blijven aanwezig maar het zand wordt
kleiachtig.
18 9.70m. Idem, maar iets meer kleiachtig.
19 10.10m. Idem
20 10.80m. Wegens het hoog glauconietgehalte wordt kleiachtig zand
donkergroen van kleur.
21 11.30 Idem
22 11.70 Idem, maar kalkelementen komen wederom voor.
23 12.20 Talrijke limonietconcreties komen voor.
24 12.50 Idem
25 12.70 Steeds hetzelfde kleiachtig groene zand.
26 14.15 Idem, kalkelementen komen voor.
27 15.00 Idem
INTERPRETATIE
Afzettingen van de Schelde tot op 6.30 meter.
Paniseliaan van 6.30. De basis er van was op 15 meter diepte aangeboord.
BORING 5
Deze boring werd uitgevoerd op de plaats aangeduid door 5 op de schets,
fig. I.
Het niveau was er ongeveer 15m boven de deksteen van de kaaimuur van de
Schelde. De totale diepte der boring is 12.60m.
Nrs Diepte Beschrijving der monsters.
1 2.00m. Bruin zand onregelmatig van korrel met glauconietkorrels en
glimmerplaatjes.
2 3.60m. Zand, tamelijk fijn van korrel mat Ditrupa strangulata en
zeer veel Nummulites variolarius-heberti. Ook kleine stukjes
zandsteen.
3 4.00m. Zand, nogal fijn en regelmatig van korrel. Glauconietkorrels
en enkele glimmerplaatjes. Veel Nummulites.
4 4.20m. Idem, met veel Ditrupa en Nummulieten. Glimmers werden niet
geobserveerd.
5 4.40m. Idem, maar rijker aan glauconiet. Steeds veel Nummulieten en
Ditrupa's maar ook schelpstukken. Geen glimmerplaatjes.
6 5.00m. Idem, doch nog rijker aan glauconiet en aan Nummulieten.
7 5.15m. Idem, ook de verbrijzelde schelpstukken blijven talrijk
(misschien grotendeels door het boren verbrijzeld).
8 5.30m. Idem. Groot stuk van een Terebratula.
9 5.70m. Idem
10 6.00m. Idem; de verbrijzelde schelpstukken komen talrijker voor;
stukken van Terebratula, Solarium en Ditrupa. Nummulieten
blijven zeer talrijk.
11 6.30m. Idem, steeds veel fragmenten van schelpen zoals Pecten,
Ostrea enz. Nummulieten worden echter zeldzaam.
12 6.55m. Glauconietzand, nogal fijn van korrel. Zeer rijk aan
schelpstukken; geen Nummulieten. tusschen de schelpstukken
bevond zich een vrij goed gewaarde Ostrea.
13 6.70m. Idem, maar enigszins kleiachtig. Ook glimmerplaatjes komen
talrijker voor.
14 6.80m. Idem
15 6.90m. Idem, steeds komen kalkstipjes voor.
16 7.20m. Het zand blijft glauconiethoudend maar wordt grover en is
niet meer kleiachtig. Het blijft zeer rijk aan schelpstukken
maar Nummulieten komen en niet voor.
17 7.50m. Idem
18 7.90m. Idem, maar het zand is nogal erg aan oxydatie onderhevig
geweest; Er komen zelfs limonietconcreties in voor.
19 8.50m.
19 8.50m. Idem; onder de verbrijzelde schelptukken vinden we veel
fragmenten van grote Venericardia planicosta. We bevinden
ons hier op de hoogte van het Venericardia niveau, dat in het
profiel waargenomen werd.
20 9m00 Idem, maar de grote Cardita's zijn verdwenen.
21 10m00 Idem; wederom komen veel limoniet concreties voor.
22 10m60 Idem; hier komen echter de schelpstukken in veel geringer
hoeveelheid voor, terwijl de glimmerplaatjes in aantal
toenemen.
INTERPRETATIE
Opvulling tot 2m00.
Lediaan van 2m00 tot 6m00.
Paniselaan vanaf 6m00; de basis er van was op 10m60 nog niet bereikt.
NOTA. - Op de merken is dat het zo belangrijke basis-grint van het Lediaan
niet waargenomen werd.
Met de gegevens van deze boringen kan een profiel opgebouwd worden (fig.3)
dat loodrecht gericht is op het hoger beschreven profiel (fig.2).
Schets C: Fig.3.- Profiel.
10. Alluvium, voor de boringen 1 en 4. Remanié en hellingpuin voor 3 en
5.
9. Lediaan.
8. Vermoedelijke basis van het Lediaan. Het basis grint werd in de
monsters der boringen niet aangetroffen.
7. Fossielhoudend Paniseliaan (Nr 3 van figuur 2).
6. Venericardia planicosta zone van het Paniseliaan (Nr 4, fig.2).
5. Fossielhoudend Paniseliaan met kleine schelpjes.
4. Niveau waar het fossielhoudend Paniseliaan (Nr.5) overgaat tot fijn
ligniethoudend zand.
3. Fijn ligniethoudend zand.
2. Niveau waar vermeld ligniethoudend zand overgaat tot kleiachtig
zand.
1. Kleiachtig zand van het Paniseliaan.
Het is mij een aangename plicht hier een woord van dank te richten tot de
HH. Prof. V. VAN STRAELEN en A. HACQUAERT, die mij tijdens dit onderzoek
steeds met raad en daad hebben bijgestaan.
RESUME
Description de 4 sondages et d'une coupe de terrain exécutés sur le flanc
Est du Blandinusberg à Gand. On a observé du Lédien fossilifère reposant
sur du Panisélien. Plusieurs zones ont été reconnues dans cet étage:
5. Sables et grès à Turritella solanderi; 4. Sables à Venericardia,
planicosta; 3. Sables assez fin glauconifère, à lentilles argileuses;
2. Sable fin avec minces lits ligniteux; 1. sable glauconifère et micacé.
Un passage graduel existe entre ces différents termes du Panisélien. Le
cordon littoral du Lédien n'a pas été observé.
---------------------------------------------------------------------------
PL. GENT 55W
139 (vervolg)
TARVERNIER R.- Natuurwetenschappelijk Tijdschrift. - Gent, 1937, Jaar-
gang 19, Nr.4, blz. 151-152.
Oostelijke helling van den Blandinusheuvel.
In een vorige nota (1) hebben wij profielen en boringen beschreven aan de
nieuwe technische laboratoria van de Universiteit. Meer zuidwaarts gelegen
dan het profiel 6 dat we dan beschreven, aan de grondvesten van het Labo-
ratorium voor Hydrolica en langsheen een thans door beton bedekt hellend
vlak, was een reeks ontsluitingen te zien, die iets lager gelegen zijn dan
het profiel aan "Blok II". Tusschen de hoogten 11 en 14m was, op een lengte
van 25m, Paniseliaan zichtbaar. Van boven naar onder zag men:
a) tussen 13 en 14m: fijnkorrelig zand, zeer rijk aan glimmerplaatjes,
licht glauconiethoudend en vrij van kalkachtig bestanddeelen. Hier en
daar was het zand lichtjes bruin gekleurd door ijzerhydroxiede, dit als
gevolg van oxydatie door infiltratiewater. Dit zand ligt op dezelfde
hoogte als het ligniethoudend zand van "blok II". Dit ligniet kwam er
voor onder de vorm van zeer platgestrekte fijne lensjes, die naar het
Zuiden toe versmallen. In het profiel dat we hier beschrijven, en dat
zowat 100 tot 150m meer naar het Zuiden gelegen is, was er geen
ligniet meer te bespeuren. Men weet dat verder naar het Zuid-Westen,
kleine lignietzones gezien werden.
b) tussen 12 en 13m: Naar onder toe wordt het zand rijker aan glauconiet
en enigzsins kleiachtig. Het en daar komen bruingekleurde kleiachtige
lenzen voor.
c) tussen 11 en 12m: In het zand, dat buiten dit zijn zelfde uitzicht
behoudt, treden er broze zandsteenconcreties op. Zij zijn zeer
onregelmatig van vorm, doch vertonen een zekere gelaagdheid. Van echte
zandsteenbanken of lagen is er geen sprake. Soms bevatten die
zandstenen fossielen.
Men heeft ze vroeger eveneens aangetroffen bij het graven (lang voor 1914)
van een tunnel die de kaaimuur van de Schelde met een ophaalbak moest
verbinden, in de brouwerij Dony, enkele tientallen meters meer naar het
Zuiden dan ons profiel (Thans fabriek van minerale wateren Cobbaert-Dony).
Aan de basis van het profiel kon men hetzelfde zand zien, in putten die
hier en daar gemaakt werden.
Het onderzoek van deze ontsluiting bevestigt helemaal de besluiten die we
uit de studie van boorprofielen hadden getrokken (1).
-----------------------
(1) R.TAVERNIER.- Bijdrage tot de geologische kennis van de Blandinusberg,
te Gent. - Natuurwetensch. Tijdschr., Jg. 17, pp. 204-212, Gent, 1935.