ADMINISTRATIEVE & TECHNISCHE GEGEVENS
---------------------------------------------------------------------------
Kaart Nr.: 48 E
PLAAT: Bree
Nr.: 0294 (VIII, b)
Type Boring: boring voor plaatsing seismometer
Topografische kaart: 18/7
Uitgevoerd te: Opitter
Post nr.: 3960
Adres boorplaats: gemeentelijk sportterrein
Weg op Neerglabbeek
Opdrachtgever: Koninklijke Sterrenwacht van België & BGD
Boorfirma: Smet GWT (werf nr. G010773)
Boordatum: 21.5 - 01.07.2002
Topografie: volgens stafkaart
Stalen door: boormeester
Boormethode: zie opmerkingen
Lengte & doormeters: zie opmerkingen
Grondwaterstanden:
1ste maal: 2 m (freatisch peil in waterput, Zand van Mol)
Bij rust: 41 m (Zand van Orp, gemeten 10.6.2002)
Tijdens pompen:
Debiet: Zand van Orp: zie slug test
Waterzaak nr.:
Totale diepte: 571.15 m
Stalen bewaard: ja (lithotheek + kernmagazijn)
Maaiveld / ref. peil: + 51 m
X: 238725
Y: 201000
NIS code: 72027
---------------------------------------------------------------------------
BOORBESCHRIJVING
---------------------------------------------------------------------------
van * tot * AARD DER GRONDLAGEN
---------------------------------------------------------------------------
spoelboring eerste fase
0 3 verstoord: bruin lemig heterogeen zand met fijn grind
3 6 fijn bleekbruin geel micahoudend zand met roestige zandige
kleibollen en zeldzame afgeronde tot 1 cm grote kwartskeitjes
(monster lithotheek 6 m)
6 12 zeer fijn bleekbruin geel micahoudend zand
12 18 iets donkerder bleekbruin geel fijn zand
18 36 bleek olijfgroen glauconiethoudend gespikkeld zand met grove
mica's (monster lithotheek 24, 36 m)
36 66 zeer homogeen fijn groenig grijs glauconiethoudend gespikkeld
zand met grove mica's, bovenste 6 m nog kleurinvloed van
bovenliggende eenheid; naar onder toe geleidelijk verdonkerend
tot grijsgroen (monster lithotheek 39, 45, 51, 60 m)
66 75 iets bleker glauconiethoudend gespikkeld zand, kalkloos (monster
lithotheek 75 m)
75 96 zeer fijn micahoudend bleekgrijs zand (monster lithoth. 78, 90,
96 m); top duidelijk fijner dan bovenliggende eenheid; vooral van
boven met lignietschilfers
96 102 zelfde zand, iets donkerder en melig-fijn
102 105 zelfde fijn bleekgrijs micahoudend zand (monster lithoth. 105 m)
105 108 terug iets grijzer met zeldzame rest van bruinkool
108 114 blijft fijn bleekgrijs zand (monster lithotheek 111 m)
114 129 zelfde fijn zand, iets minder bleekgrijs (monster lithoth. 123 m)
129 141 iets meliger zeer fijn micahoudend zand (monster lithoth. 132 m)
141 144 grijs melig zeer fijn, fijn micahoudend zand (monster lithotheek
144 m)
144 153 fijn donkergroen glauconiethoudend, wat vetter zand (monster
lithotheek + foraminiferenonderzoek 150 m) boring vertraagt
153 159 zelfde donkergroen zand met wat fijn schelpengruis (monster
lithotheek 156 m)
159 165 wordt bijna zwartgroen zeer vet zand, zeer weinig schelpengruis
(monster lithotheek + foraminiferenonderzoek 162, lithotheek 165
m)
165 171 zelfde zand, iets minder vet; geen schelpengruis meer
171 180 vet fijn zwartgroen zand met talrijke kleine dunschalige complete
schelpjes (gladde pectiniden, parelmoerplaatjes, gastropoden,
gladde dentalium) - (monster lithotheek 174, lithotheek +
foraminiferenonderzoek 177 m); op ca 175 m met scherpe
gammastralingsbasispiek voor deze formatie
180 186 iets bleker groengrijs en iets heterogener vet zand, blijft
redelijk goed gewassen, minder schelpen (monster lithotheek 183
m)
186 198 nog bleker groenig grijs zand met zeer weinig schelpengruis
(monster lithotheek 189, 195 m)
198 204 homogener fijn groengrijs goed gewassen maar toch meer
verklittend zand; wat meer schelpengruis (monster lithotheek 201
m)
204 219 iets bleker fijn fijngespikkeld zand, terug met fijn
schelpengruis echter minder naar onder(monster lithotheek 207,
216 m); schelpen op 210 m zijn dikschalig geribbled, ook
geribbelde dentalium
219 228 bleek groengrijs compact, homogeen fijn melig zand, zonder
duidelijk kleurverschil met voorgaande (monster lithotheek 222 m)
228 237 idem, wat meer papperig en grijzer zand (monster lithotheek 231
m)
237 255 zelfde zeer fijn, homogeen, melig zand tot silt, iets bleker
grijs (monster lithotheek 240, 252 m)
255 270 idem, wat papperiger (kleifilm rond zandkorrels?); zeer weinig
schelpengruis (monster lithotheek 270 m) volgens
boorgatmetingen is het boorgat sterk uitgespoeld tot een diepte
van 260 m, waarna het boorgat beter op sectie blijft
263,80 en 268,90 269,30 stenig, traag borend
270 276 iets donkerder groenig grijs zeer fijn melig zand, blijvend licht
mica- en glauconiethoudend (wat compacter volgens de boormeester)
276 279 idem, wat kleiig aanvoelend
bovenliggende monsters zijn typische, gehomogeniseerde
ontzandingsproducten: dezelfde lithologie werd op de ontzander
teruggevonden tot op einddiepte der spoelboring (vanaf het zand
van Voort
daarom werd de monstername vanaf deze diepte veranderd:
uitgeschept uit de boorput
279 288 grijze boormodder met hierin sterk heterogene cuttings: fijn
grijs glauconiethoudend zand en veel gruis en steentjes w.o.
grijsbruine fijne zandsteen, schilfers van opaalgrijze fijne
doorschijnende silex, baksteen, bruinkool, fijnschalige en
dikschalige schelpen, beige calcarenietische mergel, beige-bruine
versteningen, veel gebroken wit en roestig verkleurd kwartsgrind,
wat platte kleilamelletjes(monster lithotheek 282, 285 m)
[volgens boormeester afwisselend zand en klei]
288 291 boormodder wordt meer donkergrijs
in de boormodder: fijn tot middelmatig bleekgrijs zwartgespikkeld
zand met gebroken grind (Ardeens materiaal: kwarts in
verschillende kleuren, fijn donkere platen in kwartsofyllade,
groengrijze siltsteen, fijne witte tot beige kwartsgranule, en
silex in verweerde en frisse staat, baksteen, verschillende
soorten platte schelpen met ribben in verschillende staat van
bewaring van dofgrijs, vaalbruin tot doorschijnend)(monster
lithotheek 288, 291 m)
291 294 idem, met harde bleekgrijze kleisteenlamellen en zachtere stenen
294 300 idem, nog steeds bleekgrijs zwartgespikkeld zand met zwarte
spikkels van organisch materiaal; terug slappe bladerige
bruinkool, nog kleisteenlamellen, ook baksteen en kakigele
plastische klei (monster lithotheek 297, 300 m) (gaat terug
sneller boren)
300 306 idem, met heterogeen grijs zand en ardeens grind, veel
lignietgruis, slappe grijze klei, gele mergelige kalkareniet,
veel platte schelpen (monster lithotheek 306 m)
306 309 idem, ligniet verdwijnt
309 312 grindnaval sterk verminderd, grijze en bruine slappe kleibollen
(monster lithotheek 312 m)
312 315 slappe klei, bijna geen cuttings meer zeer snel geboord
315 321 vermoedelijk idem: geen monsters (verandering van boorploeg)
321 327 terug meer cuttings: zelfde naval van zand, grind en gevarieerde
schelpen (monster lithotheek 324 m)
327 336 veel minder naval, nog steeds vermengd met fijn tot middelmatig
zand: bleekgrijze zachte kalkhoudende klei, met brokken gele
zachte sterk zandige klei (monster lithotheek 327, 330, 333, 336
m)
336 345 met harde bleke mergelsteen brokjes, zeer kalkrijk (monster
lithotheek 339, 342, 345 m)
345 355 geleidelijk zachter geworden, ook minder cuttings, met zeer fijn
zand (zeker zonder duidelijk herkenbare glauconietkorrels)
(monster lithotheek 348, 351, 354 m) densiteit spoeling 1,11
(i.p.v. 1,06 normaal)
355 365 met harde brokjes in grijze brokkelige siltsteen en zeer fijne
bleekgroengrijze zandsteen (monster lithotheek 357, 360, 363 m)
365 369 weinig cuttings: weinig slap geel mergelig kalkareniet, slappe
witte mergel, baksteen, veel kleilamellen (monster lithotheek
366, 369 m)
369 372 voornamelijk slap wit mergelig krijt en kleilamellen in gelijke
hoeveelheden; zachte gesteenten maar met compacte laagjes volgens
boorvooruitgang (monster lithotheek 372 m)
372 382 slappe witte mergel; minder kleilamellen; zeer fijne hardere
brokjes (monster lithotheek 375, 378, 380, 382 m)
PQ wireline kernen
kernstrook 0 382.60-384.50 m L 0 m
Na uitboren cement: eerste kernbuis leeg (zeer snel geboord): los zand van
Orp? spoeling nochtans bleek van kleur na uitboren cement): nog restant
mergel van Gelinden?
kernstrook 1 384.50-386.10 m L 0.45 m (- 1.15 m, samengeperst) kist 1
fijn kleirijk donkergroen papperig los zand (kneedbaar bij drogen), met mm-
dikke harde licht zandige kleilenzen in dezelfde kleur en grijsgroen
gespikkeld beter gewassen zand; spoeling kleurt groen
kernstrook 2 386.10-388 m L 0.37 m (- 1.53) kist 1
kern in 3 stukken en wat gruis
zandsteenkernen in Zand van Orp verbrokkelen heel gemakkelijk en verzanden
(zandkorrels schilferen af) terwijl kleirijke intervallen plastisch
vervormen, uitzetten in de kernbuis die verstopt geraakt zodat
onderliggende kern vergruisd wordt en boorvooruitgang stokt
(zandsteenkernen zijn dus van kleinere doormeter dan kleirijke kernen)
voornamelijk de hardste zandsteenkernen vertonen talrijke drilling-induced
open barsten, meestal verticaal ondulerend
bovenste cm in los kleiig zand; rest versteend met toenemende hardheid naar
onder tot echte zandsteen in onderste 10 cm: homogeen fijn donkergroene
brosse zandsteen, structuurloos op de kernwand
kernstrook 3 388-393.15 m L 1.42 m (- 3.73 m) kisten 1-3
Bij neerlaten kernbuis blijkt boorgat bijna 2 m opgevuld. Vanaf 389 m
trager geboord: kleiig zand vervormt en stropt de kernbuis op zodat diepere
kern niet meer in de buis schuift en verbrokkelt (nochtans zonder oplopen
spoelingsdruk); spoeling kleurt grijsgroen (kern wordt ook meer grijsgroen
i.p.v. helgroen)
4 kernstukken tot 39 cm en wat gruis + kernstuk uit veer geklopt
0-11 cm: top bleekgroengrijs zand en donkergroene sterk zandige gespleten
kneedbare klei
11-21 cm: iets blekere, eerder helklinkende hardere zandsteen
21-55 cm: geleidelijk overgaand in zachte donkergrijsgroene zandsteen
55-80 cm: compact donkergroen kleiig zand, soms licht versteend
80-90 cm: brokken van grijze hardere zandsteen (kapotgeboord onder kleiige
laag)
90-142 cm: zandsteen mengeling van grijzere gespikkelde passages en donkere
meer kleirijke passages (klei wordt uitgesmeerd over de
kernwand); intens gebioturbeerd
kernstrook 4 393.15-395.14 m L 1.86 m (- 0.13) kisten 4-6
mooie kern; kernstukken 48, 27, 56, 18, 21, 16 cm
donkergrijze intens gebioturbeerde en daardoor homogene fijne zachte
zanderige zandsteen; tussen 131 en 170 cm kleiiger met geleidelijke
overgangen; einde kern in helklinkende zandsteen met open geïnduceerde
barsten
kernstrook 5 395.14-398.14 m L 3.13 m (+ 0.13) kisten 6-9
massieve kern met enkele meer vergruisde passages rond 185 en 215 cm;
tussen 25 en 40 mogelijk echte verticale barst in hardere zandsteen
bovenste meter bestaat uit 8 kernstukken, tweede meter uit 6 kernstukken,
derde meter uit 5 kernstukken (die ten dele uit elkaar zijn gevallen bij
legen kernbuis en opvullen kernkisten; sommige kernstukken zeker 62 cm
lang)
zelfde homogene donkergroene fijne zachte, intens gebioturbeerde zandsteen;
op 163 en 240 cm splijtend volgens kleiige vlakken
kernstrook 6 398.14-401.20 m L 3.03 m (- 0.03) kisten 9-12
massieve kern in 7 kernstukken (ten dele nog samenhangend, oorspronkelijke
stukken zeker tot 110 cm lang) tot 222 cm, nadien gebroken tot 235 cm,
vervolgens terug massief, einde kern gebroken
zelfde, gemakkelijk vergruizelende homogene, intens gebioturbeerde, donker
grijsgroene fijne zachte zandsteen; geen kleiige splijting meer; wordt toch
iets kleiiger vanaf 235 cm
gelaagdheid niet te onderscheiden en op basis van splijting subhorizontaal
kernstrook 7 401.20-404.20 m L 2.85 m (- 0.15) kisten 12-15
massieve kern, oorspronkelijk grotendeels samenhangend, topstuk 4 cm
herboord; kernstukken 4-23-(94+9)-verbrokkeld-12-17-20-36-11-44- uit
kernveer geklopt en vergruisd; tussen 155-170 cm subverticaal gebarsten
0-100 cm: zelfde zachte homogene, intens gebioturbeerde fijne zandsteen;
kern vooral in middendeel kleiig aanvoelend; bij de basis (40.2.20 m)
geïsoleerd voorkomen van platte mooi afgeronde zwarte silex kei, 1,5 cm
groot, licht geïmbriceerd
100-121 cm: opvallende kleurverandering naar bleker grijsgroen gestippeld
zand in groene compacte silt en grof gebioturbeerd (cm-schaal) donkergroen
fijn zand; contacten subhorizontaal; kernwanden sterk ingekeept; na
uitdrogen is boorkern geheel verbrokkeld en vertoont donkergroene mm-dikke
flaserige kleilenzen
121-285 cm: vrij harde groengrijze grof gebioturberde zandsteen met
bleekgrijze bioturbaties (0,5 cm doormeter en 5 cm lengte) met harde,
echte zandsteen passages, blijft echter kleiig; met bladachtige
flinterdunne bruine plaatjes (1-2 mm) verspreid in het sediment, o.a. in
brokken geklopt uit de kernveer
kernstrook 8 404.20-407.07 m L 0.96 m (- 1.90) kist 16
2 herboorde topstukken, nadien massieve kern, stukken 3-10-43 (in 2)-23-17
(in 2) cm
0-56 cm: geleidelijke overgang: grijze kleiige grof gebioturbeerde
zandsteen (donkergrijze bioturbaties rond tot ovaal, mooi afgerond met
doormeter 1-2 cm)
56-80 cm: bleker grijze meer kleirijke grovere zandsteen (= fijn tot
middelmatig); bovenaan monster palynologie ULG 406.63-406.67 m
80-96 cm: wordt minder kleiig, meer zandsteen-achtig, vermoedelijk intens
gebioturbeerd
kernstrook 9 407.07-410.07 L 0.72 m (- 2.28) kist 17
top 13 cm herboorde ronde brokken, 13-30 cm sterk vergruisd, 30-72 massieve
kern, brekend volgens gelaagdheidsvlakken (kernstukken gemiddeld 5 cm)
0-13 cm: zoals vorige kern: bleekgrijze door glauconiet donkergespikkelde
middelmatige kleiige doch compacte zandsteen
13-72 cm: bleekgroene (met vage bleekgrijze strepen) fijne tot middelmatige
zeer zachte, minder kleirijk, meer kalkrijke zandsteen, aan de top bijna
los zand [nieuwe lithostratigrafische eenheid, in duidelijk contrast door
kleur, sedimentaire structuren en samenstellende partikels]
op 20 cm: oesterlaag met complete gerolde bleekbeige oesterschalen tot 7 cm
groot, soms door sponsen aangevreten (strandfacies); vanaf 30 cm wordt het
zachte pulverachtige zandsteen; vanaf 37 cm echte hardere fijnkorrelige
zandsteen met fijne vaag afgelijnde kriskrasgelaagdheid, ss subhorizontaal
tot 7°, hellende foresets tot 18° en tot 3 cm dik
kernstrook 10 410.07-410.69 m L 0.55 m (- 0.07) kisten 17-18
kern sterk verbrokkeld en vergruisd; langste kernstuk 5 cm
0-22 cm: zelfde zandsteen met harde zwarte bruinkoolklasten tot 0.5 cm
breed
22-55 cm: wordt zeer zachte zandsteen, gedeeltelijk verpulverd tot los
zand, met donkergrijze fijne slappe horizontale zandige kleibandjes van
enkele millimeters tot 1 cm dik met interne donkere laminaties zowel
subhorizontaal als hellend volgens kriskrasgelaagdheid; dezelfde donkere
mm-dikke kleilaminaties komen ook voor volgens lichte foreset hellingen in
het zand; onderaan monster palynologie ULG 41.50-41.052 m
kernstrook 11 410.69-413.07 m L 0.62 m (- 1.76 m) kist 18
langste kernstuk 10 cm, meestal 2 cm, gebroken volgens laagvlakken met
talrijke vergruisde passages
zelfde bleek groengrijze vrij harde zandsteen, met fijne
kriskrasgelaagdheid in sets van 1-3 cm dik die voornamelijk naar onder toe
zijn aangegeven door laminaties vol fijnkolige partikels; schuine hellingen
max. 20°, 'subhorizontale' vlakken lijken 7° te hellen; naar onder toe ook
meer platte vervormde doch zeer compacte bruinkoolklasten
kernstrook 11 413.07-414.10 m L 0.39 m (-0.64 m) kist 19
0-29 cm: kernlamellen gemiddeld 1-2 cm, sterk vergruisd; 29-39 cm: 1
kernstuk met uitgeboorde basis
0-29 cm: zelfde zandsteen met kriskrasgelaagdheid en fijne tot 2 mm dikke
kleiig-kolige laagvlakken (cf. bouilli végétal in steenkoolboringen); op 12
cm donkergrijze zandrijke kleiband, erboven eerder middelmatig, eronder
fijner gekorreld; de basis van het zandpakket bestaat over enkele
millimeter uit donkergrijs zeepachtig kleivlak
29-39 cm: massieve bruinkool met talrijke pyrietstrepen en knopen (tot 0.5
cm doormeter; na enkele maanden geoxideerd, kern subhorizontaal gekloven en
vol gipsnaalden); weinig herkenbare houtige resten (langgerekte fijne
vezelige takjes 3 x 20 mm) maar zeer fijnkorrelig en zodanig compact dat
het geen sapropel kan zijn; bovenaan na 1,5 cm een tot 4 mm dikke
donkergrijze kleiige lens, verder geen duidelijke banding; monster
palynologie ULG 414.08 m
kernstrook 12 414.10-416.09 L 0 m
geen kernrecuperatie
spoelboring tweede fase (alle monsters bewaard)
414 416 herboord: zachte venige bruinkoolbrokjes 1-2 mm en grijsgroen
fijn zand
416 418 herboord: zwartgroen fijn zand
418 420 donkergrijs matig fijn kwartsrijk zand en zwarte slappe venige
klei
420 422 fijn grijs heterogeen kwartsrijk zand, zeer vet door donkere
kleibijmenging
422 424 bleekgrijs eerder fijn goed gesorteerd matglanzend kwartszand
met kleinere glauconietkorrels, licht opbruisend
424 426 idem, wat donkerder
426 428 zelfde zandkorrels, ingebed in zeer fijn beige-grijs kalkgruis
428 430 zelfde iets grovere kwartskorrels en fijne glauconietkorrels;
weinig kalkgruis
430 432 heterogeen, met bruinkool cuttings, zeer fijne dofglanzende
grindjes, zandkorrels, heldere ronde kalkklastjes
432 434 beige kalkbioklasten waaronder forams, ca 1 mm; weinig ligniet
en grove kwartskorrels
434 436 idem, steeds met forams
436 438 zelfde kalkbioklasten (w.o. forams), iets fijner (0,5 mm);
geleidelijk terug meer ligniet
438 440 fijn tot middelmatig bioklastengruis [eerste spoelingsverlies
opgemerkt op 439 m]
440 442 middelmatig tot grof (0,5 mm) bioklastengruis
442 444 terug fijner bioklastengruis [variaties in korrelgrootte te
wijten aan monstername?]
444 446 middelmatig tot grof bioklastengruis, met meer grofkorrelige
heldere ronde kwartskorrels, weinig ligniet
446 448 middelmatig tot grof kalkgruis in beige kristallijne fragmenten
(minder vrije bioklasten dan hierboven); meer ligniet
448 450 fijn kalkgruis
450 452 middelmatig kalkgruis; veel ligniet, terug weinig keitjes
452 454 iets lemiger en grijzer fijn tot middelmatig kalkgruis
454 456 heterogeen grof kristallijn kalkgruis; zeldzame bleekgrijze
verkiezelde kalksteen cuttings
456 458 fijn kalkgruis
458 460 zelfde beige kalkgruis maar ook veel grofkorrelige witte tot
glazige, splinterig harde kalkcuttings, soms herkenbaar als
bioklast; vettig door bleekgrijze kleiige matrix die
kleurverschil in de cuttings veroorzaakt [nieuwe
stratigrafische eenheid]; steeds naval van venige klei
(ligniet) cuttings
460 462 fijn beige kalkgruis van zachte kalksteen in grijze slappe
kleimatrix, nog splinterig harde kalkcuttings
462 464 idem
464 466 idem, met grovere witte kalk cuttings
466 468 idem 462
468 470 idem 460 [verlies boorspoeling in dit interval oplopend tot 8,5
m³/h]; glauconiet verschijnt
470 472 wordt stijve donkergrijze klei [nieuwe stratigrafische
eenheid]; steeds met middelmatig bleekbeige kalkgruis en
ligniet
472 474 idem, zeer kleirijk [spoelingsverlies teruggebracht tot 3,3
m³/h]; geen glauconiet
474 476 idem, nog steeds kleirijk, zonder glauconiet
476 478 terug kalkgruis; mergelige matrix wordt vloeibaarder
478 480 lichtgrijs, minder kleiig; met fijn bleek kalkgruis, met witte
steentjes [nieuwe stratigrafische eenheid]
480 482 zeer fijn mergelig groenig grijs, terug iets donkerder
482 484 iets grover, grijs met bleke strepen, minder vet
484 486 idem 482, maar minder vet; met rode keitjes
486 488 idem, nog iets grover (en daardoor bleker gevlekt), niet vet
maar goed gewassen los zand, met rode steentjes
488 490 meer fijn bleek gruis, matrix donker en kleirijker: duidelijke
kleuromslag [nieuwe stratigrafische eenheid]
490 492 idem, zandkorrels, vuursteengruis, met middelmatig tot grof
kalkgruis
492 494 idem, gruis wat fijner, meer middelmatige zandkorrels in de
klei
494 496 idem, veel heterogene witte of doorschijnende kwartskorrels en
kleinere glauconietkorrels; vuursteengruis
496 498 idem, wordt kleiiger; nog steeds cuttings 1-2 mm in zwart
kleiig veen en witte tot doorschijnende kalkschilfers; zelden
ronde doorzichtige of gele grotere kwartskorrels
498 500 idem, iets fijner, blijft mergelig-kleirijk
500 502 donkergrijs fijn papperig zand met fijnere glauconietkorrels
[nieuwe stratigrafische eenheid, cf. Vaals equivalent]; bijna
geen fijn kalkgruis meer dat wel nog duidelijk aanwezig was in
bovenliggende eenheid
502 504 iets bleker glauconiethoudend sterk kleiig fijn zand tot
siltige klei; enkele vuursteentjes
504 506 idem 502: fijnzandig; ook fijn tot middelmatig kalkgruis
506 508 idem 506
508 510 cf. 502; blijvend met kleirijke matrix
510 512 idem 510
512 514 zelfde eerder middelmatig zand; nog zeldzame kalkgruis
bioklasten, in donkergrijze kleiige matrix [opm. algehele
afwezigheid van glauconietgroen en in plaats daarvan grijze
kleur is opvallend]
514 516 idem 514
516 518 wordt iets bleker door groter aandeel van fijn tot middelmatig
kwartsrijk zand, naast donkere glauconietkorrels
518 520 idem 518 , met wat grotere glauconietkorrels en kalkgruis
bioklasten
520 522 fijn tot middelmatig doorschijnend tot wit kwartsrijk zand met
grotere donkere venige korrels, zowel afgeronde als platte
kleine klasten in kleiige matrix [nota: cuttings blijven
opbruisen tot einde boring; vanaf top Vaals equivalent echter
niet meer wit opbruisend]- [nieuwe stratigrafische eenheid]
522 524 idem 522, bleekgrijs met roodachtige schijn (top Trias ?) [=
nieuwe stratigrafische eenheid]
524 526 fijn bleekgrijs goed gesorteerd kwartszand met rode schijn,
eerder vet dan kleiig; weinig donkere korrels
526 528 idem 526; duidelijke rode schijn (spoeling nog niet
roodgekleurd); meer vermengd met dicht wit zand
528 530 vet tot kleiig fijn tot middelmatig kwartsrijk zand, meer
donkere korrels
530 532 idem, heterogeen bleekgrijs minder kleiig zand; nog ligniet,
grotere ronde matglanzende kwartskorrels ca 1 mm, en
steenfragmentjes
532 534 fijn zand met grijze klei en kleisteen cuttings
534 536 terug wat kleiiger en fijnkorreliger; blijvend rode schijn
536 538 minder kleiig, fijn tot middelmatig zand
538 540 overwegend bleek goed gesorteerd kwartszand (zoals 532 m);
weinig kleine donkere korrels
540 542 eerder fijn tot middelmatig zand in kleirijke grijsrode matrix:
kleurverandering ook van de spoeling [nieuwe
lithostratigrafische eenheid met sterk verhoogde natuurlijke
gammastraling]
542 544 idem, vet minder kleiig donker zand (korrels met coating)
544 546 zelfde kleirijker zand en daardoor matrix roodachtig
donkergrijs
546 548 veel fijner en kleirijker
548 550 idem, vooral kleisteen, maar toch een weinig zandiger; fijne
zandkorrels krijgen hematietfilm
550 552 kleiiger
552 554 kleverige donker grijsrode klei, met zelfde fijn zand met rode
film
554 556 idem, nog roder
556 558 idem, overwegend donkere kleisteen cuttings
558 560 idem, wat fijner
560 562 veel kleisteen cuttings, maar voornamelijk donker zand dat
minder kleiig is
562 564 fijn slecht gesorteerd zand en zeer veel kleisteen cuttings
564 566 voornamelijk grijsrode kleisteen cuttings, met fijner en
kleirijker zand
conventionele kernboring PQ
kernstrook 566,14-571,15 m L 4.92 m (-0.09 m) kisten 20-25
stuk uit kernveer verbrijzeld met klein verlies (max. 5 cm); tussen 207 en
218 cm: kern vergruisd en in elkaar geperst (waarschijnlijk kernverlies);
op 325 cm slechte aanpassing; overigens massieve doorlopende, goed geboorde
kern
tussen 20 en 30 cm: diaklaas haaks op gelaagdheid (=ss = surface of
stratification), i 55° met drilling-induced ondulerend vervolg i 70°(i=
inclinatie, helling)
0-208 cm (met intern geleidelijke overgangen): bleekgrijze kleiige
siltsteen met onregelmatige, uitgerokken sideriet knollen en lenzen tot 3
cm dik, grijze meer kleiige straticulaties tot 1 cm dik; in de siltsteen
fining-upwards truncating minisequenties op cm- tot dm-schaal met zandige
basis; zonder organische fossielresten; onregelmatige wavy bedding ss 10-
20°; met veel onderling verschoven interne glijvlakken
vanaf 60 cm wat fijner gestraticuleerd met kleiige straticulaties op mm-
schaal, kleigehalte neemt toe; met kleinschalige truncatievlakken, zeer
kleine compactiebreukjes en slumps (op cm-schaal); zelden grote (5 cm)
siderietknollen, geleidelijk meer siderietstraticulaties; met afdrukken van
plantenresten, echter zonder kolige huid (geen organisch materiaal meer
bewaard?); ss 5-15° (gemiddeld 11°) op minder gestoorde laagvlakken; geen
kriskrasgelaagdheid
op 87 cm en 95 cm: afdruk Calamites stronken: monsters lithotheek (flora)
567.01m, 567.09 m
vanaf 95 cm verdwijnen de zandige straticulaties, wel nog fijne zandige
laminaties <1 mm; ss blijft 5-15° steeds met licht getektoniseerde vlakken
('gaufrage'); op 112 cm glijvlak mogelijk volgens ontkoolde cordaites of
sigillaria schors, i 12° ondulerend
vanaf 125 cm wat donkerder grijs in fijnsiltige schalie (kleisteen); veel
onregelmatige gesideritiseerde banden tot 3 cm dik (sideriet gehalte ca
1/3); steeds zonder kolige plantenresten; op 136 cm vage vergleden schors
(lepidodendron-type); ss 10-15°, fijnzandige laminaties in foreset op cm-
schaal tot 30°, bovenkant minisequenties getrunceerd, alles in dezelfde
richting afhellend; op 148 cm eerste sporen van zwarte slecht bewaarde
plantafdrukken met onkruid (type myriaphyllites en fijne calamites twijgen)
en kleine varenblaadjes (type Pecopteris), monster lithoteek (flora) 567.62
m; op 175 cm rijke flora horizont met stengels en varens: monster
lithotheek (flora) 567.89 m (2 cm); op 176 cm en 191 cm donker vergruisd
glijvak i 10°; schalie (kleisteen) wordt licht vet (silt verdwijnt); tussen
180 en 196 cm opstapeling van cordaites en fijne twijgen; op 180 en 188 cm
flora niveau met cordaites en pecopteris: monsters lithotheek (flora)
567.94 m en 568.02 m
vanaf 196 cm donkergrijze zeer zachte schalie (kleisteen), zeer fijn intens
vergleden, met vergleden siderietlenzen; op 200 cm 2 parallelle
siderietische fijne (1 mm) aders op 1 cm afstand, i 40°; op 200 cm monster
palyno ULG 568.15 m
208-216 cm: donkergrijze, zeer zachte, zeer intens fijn vergleden en aarde-
achtig verweerde schalie (kleisteen) tot escaille (lijkt geleidelijk
overgaand naar bovenliggende eenheid maar meer verweerd en verbrokkeld);
kern omhuld door 2-3 mm verdikte zwarte asfaltiet-aarde met
escaillebrokken; ss 11°
vanaf 214 cm zeer zachte intens verweerde grijze schalie (kleisteen) tot
escaille, echter niet meer aarde-achtig
216-230 cm: eerder donkergrijze sterk vergleden zachte schalie (kleisteen),
vol door de verglijdingen slecht bewaarde onherkenbare plantenresten (o.a.
cordaites); ss 14°
vanaf 222 cm massiever, siltrijk, slecht klievend, onregelmatig vergleden
bleker grijs, met kleine (mm-schaal tot 2-3 mm) siderietische klasten (of
eerder in-situ vervormde knollen en lenzen); op bovencontact fijne (1 mm)
siderietische stringers in wisselende richtingen; op 230 cm glijvlak i 40°
230-325 cm (geleidelijke overgang): sterk getektoniseerde harde bleekgrijze
siltige-siderietische schalie (kleisteen), doortrokken door bruine
siderietische stringers en grijze schalie (kleisteen)-achtige stringers,
heel fel gelijkend op wortelbodem; hardste klasten lijken grof
gerekristalliseerd met verschillende oriëntaties; met sporen van
plantenfossielen, onherkenbaar door verglijdingen;
tussen 270-280 cm breksie-achtig uitzicht: lijkt op verbrokkelde
gelaagdheidspatronen in homogene siltsteen lithologie; onregelmatige
splijtvlakken, op 285 cm i 20°, op 300 cm i 22°, op 313 cm i 33°;
geleidelijk meer schalie (kleisteen)-achtig naar onder, met uitgerafelde
siderietknollen en lenzen
325-388 cm: sterk vergleden harde bleekgrijze schalie (kleisteen); steeds
minder sideriet aanwezig; geen kolig organisch materiaal of herkenbare
plantenresten, naar onder sporen van vergleden plantenresten; met grote
onregelmatige glijvlakken, op 337 cm in vergruisd glijvlak i 17°;
basiscontact subhorizontaal
388-397 cm (basiscontact onregelmatig, synsedimentair verstoord):
donkergrijze harde siltrijke schalie (kleisteen) (niet harder maar wel
grover aanvoelend dan bovenliggende eenheid); blijft sterk vergleden, vaag
gebioturbeerd (ogen rond ontkoolde wortelsporen?)
397-492 cm: plots overgaand in bleekgrijze kleihoudende siltsteen, met
fijne plantenresten in de vorm van doordringende wortels en enkele fijne
twijgen (1-2 mm breed, tot 2-3 cm lang), doorworteld; ss 5° (onduidelijke
vlakken); geleidelijk zandiger, met vage kriskrasgelaagdheid;
vanaf 437 cm eerder fijne bleke zandsteen met onregelmatige fijne ontkoolde
doordringende wortels tot einde kern; met vlekken van meer geconcentreerde
zwarte zeer fijne (1 mm) kolige resten; met niet-doorlopende halfopen fijne
subverticale barsten; zandsteen macroscopisch eerder structuurloos
---------------------------------------------------------------------------
STRATIGRAFISCHE INTERPRETATIE (diepte volgens boorgatmetingen)
---------------------------------------------------------------------------
Top * basis * STRATIGRAFISCHE EENHEDEN
---------------------------------------------------------------------------
0 17 Formatie van Mol, Lid van Mol-Donk, of Kasterlee zonder
glauconiet
17 37 Formatie van Kasterlee
37 75 Formatie van Diest
75 144 Formatie van Bolderberg, Lid van Genk
144 175 Formatie van Bolderberg, Lid van Houthalen
175 251 Formatie van Voort (top hardground i.p.v. Veldhoven Klei)
251 269 Formatie van Eigenbilzen
269 282 Formatie van Boom: 'Boom geband'
282 302 Formatie van Boom: 'Boom compact'
302 311 Formatie van Bilzen, Lid van Berg
311 314 Formatie van Borgloon, Lid van Alden Biesen
314 316 Formatie van Borgloon, Lid van Henis
316 326 Formatie van St.-Huibrechts Hern, Lid van Neerrepen; 2de seq.
326 334 Formatie van St.-Huibrechts Hern, Lid van Neerrepen; 1st seq.
334 344 Formatie van St.-Huibrechts Hern, Lid van Grimmertingen
344 349 Formatie van Hannut, Lid van Lincent
349 356 Formatie van Hannut, Lid van Waterschei
356 361 kalkig Waterschei (Gelinden b)
361 385 Formatie van Heers, Lid van Gelinden
385 407 Formatie van Heers, Zand van Orp
407 415 Formatie van Opglabbeek, nieuw lid
415 422 Formatie van Opglabbeek, Lid van Opoeteren (Zwartberg klei)
422 462 Formatie van Houthem
462 484 Formatie van Maastricht, Kunrade facies
484 506 Formatie van Maastricht, onder Gulpen facies
506 526 Formatie van Maastricht (?), facies Aachen equivalent
526 540 Buntsandstein verweerd
540 556 Buntsandstein, fijnkorrelig facies
556 571 Boven Carboon, Steenkoolterrein
---------------------------------------------------------------------------
AUTEUR M. Dusar 12 juli 2002
---------------------------------------------------------------------------
MICROPALEONTOLOGIE (Benthonische foraminiferen)
---------------------------------------------------------------------------
Monster 150 m (Mioceen)
Zeer schaarse exemplaren, volledig verijzerd van o.m.
Asterigerina guerichi staeschei
Florilus boueanus
Monster 162 m (Boven-Oligoceen, Chatt)
Rijke fauna met talrijke exemplaren van:
Protelphidium roemeri
Bulimina elongata
Cibicides tenellus
Daarbij:
Ehrenbergina serrata
Cancris auriculus (?)
Rotalia canui (?)
Monster 177 m (Boven Oligoceen, Chatt)
Zeer rijke fauna met massaal:
Bulimina elongata
Angulogerina gracilis
Protelphidium roemeri
Melonis affinis
Ook:
Gyroidina sp.
Ehrenbergina serrata
---------------------------------------------------------------------------
AUTEUR F. Demeuter (KU Leuven) 6.12.2002
---------------------------------------------------------------------------
MICROPALEONTOLOGIE (Planktonische foraminiferen)
---------------------------------------------------------------------------
Monster 162 m
Globigerina praebilloides leroyi
Monster 177 m (Boven Oligoceen ?)
Globigerina ouachitaensis
Globigerina praebilloides leroyi
Globigerina praebilloides occlusa
Globorotalia obesa
Pseudohastigerina barbadoensis
Globigerina angustiumbilicata
Globigerina officinalis
Globigerina tripartita
Globigerinita unicava primitiva
Globigerinita unicava unicava
Monster 195 m
Globigerina angustiumbilicata
Globigerina praebilloides leroyi
Globigerina officinalis
---------------------------------------------------------------------------
AUTEUR H. Hooyberghs (KU Leuven) 27.1.2003
---------------------------------------------------------------------------
MICROPALEONTOLOGIE (Dinoflagellaten)
---------------------------------------------------------------------------
Monster 406.63 - 406.67 m
Cerodinium striatum (frequent)
Isabelidinium viborgense (frequent)
"Thalassiphora" inflata
Thalassiphora delicata
Cerodinium diebelii
Tugonopyscidia ginella
Palaeoperidinium pyrophorum (zelden)
(?) Cordosphaeridium inodes (frequent)
Paralecaniella indentata (zelden)
ontbreken:
Alisocysta sp.
Cerodinium speciosum
La composition de l'assemblage semble intermédiaire entre celle des Sables
d'Orp du sondage de Linter (Vlerick, 1987) dans lesquelles manquent
également les Alisocysta sp et Cerodinium speciosum, mais où on trouce
beaucoup de Palaeoperidinium pyrophorum et Paralecaniella indentata, et
celle des marnes de gelinden du même sondage avec beaucoup de Cerodinium
striatum, de rares Palaeoperidinium pyrophorum et Paralecaniella indentata
et dans lesquelles Thalassiphora delicata fait apparition
L'assemblage semble également proche de celles trouvées par heilmann-
Clausen (1985) dans le 'Dark grey non-calcareous clay" vers 417-418 m
(échantillons 215-216) du sélandien dans la partie supérieure de la zone 2
dans ce sondage avec Cerodinium diebelii, C. striatum, Thalassiphora
delicata, Isabelidinium viborgense, mais sans Alisocysta.
---------------------------------------------------------------------------
AUTEUR J. Deconinck (U Gent) 7.5.2003
---------------------------------------------------------------------------
BIOKLASTENONDERZOEK KRIJT
---------------------------------------------------------------------------
25 monsters 434 518 m
zone VI 434-454 m grote foraminiferen Houthem Fm. (boven)
zone Vb 460-484 m serpuliden Maastricht Fm. Emael Kalk
zone Va 488-506 m vuursteen Maastricht Fm. onder
? 514-518 m zandige basislagen basis Maastricht of Gulpen
residueel?
---------------------------------------------------------------------------
AUTEUR Sj. Felder (ULG) 10.9.2002
---------------------------------------------------------------------------
OPMERKINGEN
---------------------------------------------------------------------------
1. ligging put
de boorput ligt op een uithoek van het gemeentelijke sportterrein (oude
groeve), op 5 m afstand van de groevewand. 20 m ten noordoosten van de
boorput ligt een waterput
nulpunt boorput ligt ca 1,25 m hoger dan de Weg op Neerglabbeek
2. putarchitectuur
2.1. waterput
lucht- en spoelboring in 13", afwerking met PVC buis 200 mm en pomp OWP
SP75-5, diepte 21 m
2.2. eerste fase, voorput
0-21 m luchtboring met verbuisd boren, rollerbit 9 5/8 (boortoestel GDSK1);
gelaste geleidingsbuis 273 mm
boormethode aangepast voor grind (en dus niet aangepast aan de plaatselijke
geologie) deze buis werd niet gecementeerd of vastgelast
tijdens het boren zakte de buis verticaal weg tot op een diepte van ca 130
m, met voet in het Zand van Houthalen met een betere kleef
vermoedelijk is deze buis grotendeels gezakt tijdens het boren van o.a. het
interval ca 250-309 m
2.3. eerste fase, fase spoelboring
21-382.60 m spoelboring met toestel GSB60 met rollerbit 8 ½ (type R2J);
spoeling 1,05 densiteit (oplopend tot 1,11 in dieper gedeelte van de
boring, vanaf 309 m), marsh viscositeit 36, pH 8 (stabiel); spoeling
bentoniet + CMC; pomp 95 m³/h à 5 bar -> 120 m³/h à 10 bar, 60 -> 80 rpm, 2
t gewicht
boorconfiguratie met lengtes: 1 beitel 0,22 m / 1 stabilo 3,00 m / 1 zware
stang OD 140 mm ID 2" 4,42 m / 1 stabilo 1,49 m / 16 zware stangen 48,74 m
/ 1 reductie 0,25 m / 34 stangen 4 ½ IF ca 9 m lang = 324,48 m
2.4. eerste fase, verbuizing en cementering
0-382.60 m verbuizen in 5 ½ ID 126 mm
Cementering onder druk tot aan de oppervlakte met 10 t cement + 6000 l
water; 4780 l water napompen, einddruk 18 bar.
Cementtop in annulus zakte ca 40 m weg, en werd aangevuld van boven met een
mengsel van grind en 1400 kg cement. In het boorgat is echter 30 m cement
teruggevloeid, tot een peil van ca 350 m; vermoedelijk is na voortzetting
boring geen cement achtergebleven in de buis (te verifiëren met
boorgatmeting).
2.5. tweede fase kernboring PQ
382.60-416.09 m wireline PQ
PQ stangen ID 103 mm OD 5 ½, kroon Longyear 122,1 mm serie 6 (totale
draaitijd 30h35); configuratie 1 kroon 0.14 m / 1 PQ boor 7.58 m / 70 PQ
stangen van ca 6 m; gewicht stangen 6,4 t
spoeling met water, zonder menging of trilzeef; pompdruk 10 à 12 bar met
debiet 4,5 m³/h
totale kernrecuperatie 16.35 m op 33.49 m = 49% (of 55% zonder de lege
kernbuizen bij begin en einde van kernbooroperatie); opbrengst per kern
variërend tussen 19% (met plastische klei bovenaan kernstrook) en 100% (in
zandsteen)
2.6. tweede fase destructiefboring
416.09-566.14 m spoelboring met rollerbit 4 7/8 (doormeter 123,82 mm),
totale draaitijd 35h30 voor 150.05 m. Configuratie beitel 0.11 m / reductie
0.31 m / 6 zware stangen 3 ½ OD, 25.42 m / reductie 0.18 m / 116 stangen
3", 540.22 m
spoeling zuiver water, pompdebiet 20 m³/h, 60 rpm, gewicht 4t in klei, 3,2
t in krijt
2.7. tweede fase eindkern 566,14-571,15 m
566.14-571.15 m kernboring met PQ kernbuis als conventionele kern gebruikt
onder 3" stangen; spoeling met zuiver water pompdruk 8-10 -> 10-12 kg/cm²,
debiet 60 l/min, gewicht 2,75 t bij 75-80 rpm
2.8. afwerking boorput
open boorgat gecementeerd; hoogte cement in 5 ½ buis tot 370 m
2.9. tijdsschema
21.5: opstellen GDSK1
22.5: plaatsen geleidingsbuis; 9h45
23.5: opstellen GSB60
24.5: idem
27.5: boren 21-270 m; draaitijd 15h30
28.5: boren 270-382,60 m; draaitijd 13h30, 1 h deviatiemeting, 1 h
circuleren op einddiepte, 8h30 herstelling en onderhoud
29.5: uitbouwen 4h30, metingen EGS 8h30, verbuizen 0-130 m 11 h
30.5: verbuizen 130-382.60 m 8h, cementeren 3 h
31.5: opruimen en bijcementeren 8 h
3.6: GSB60 ombouwen en kernboor monteren 9 h
4.6: kernpomp opstellen, schuif monteren en beginnen inbouwen 10 h
5.6: inbouwen en spuiten met binnenbuis; 9 h
6.6: inbouwen stangen, 3h30; kernen cement 350-380 m, 7 h
7.6: kernen cement 380-382,60 m, 3 h; kernen 382.60-393.15 m, 4h45; stangen
tot in casing 0h45
10.6: stangen inbouwen en 6 m spuiten (na weekend), 3 h; kernen 393.15-
404.20 m, 5h30; uitbouwen 0h30
11.6: kernen 404.20-416.09 m, 10 h
12.6: uitbouwen stangen en klaarmaken voor verzending, 4h30; opruimen werf
3h
21.6: klaarmaken destructiefboring 3h30; inbouwen tot 98 m 3h30
24.6: opstarten 3h30; 8 h inbouwen, laatste 30 m spuitend; 5 h technisch
defect (versnellingsbak); boren 416.09-455 m 7h
25.6: boren 455-558.22 m 24 h
26.6: boren 558.22-566.14 m 4h30; circuleren 0h45; uitbouwen 6h45 (na 32 m
zijn stangen gaan spuiten , over interval 532-440 m); logging EGS 5 h;
inbouwen en circuleren 7 h
27.6: inbouwen en circuleren
28.6: kernen 566,14-571,15 m; circuleren met 1 stang uitgebouwd; logging
EGS; uitbouw stangen
1.7:
2.10. boorvooruitgang (in scheefdruk de gekernde stroken)
22.5: 0-21 m 21 m
27.5: 21-270 m 249 m / 15h30 16 m/h
28.5: 270-382.60 m 112.60 m / 13h30 8,34 m/h
7.6: 382.60-393.15 m 10.55 m / 4h45 2,22 m/h
10.6: 393.15-404.20 m 11.05 m / 5h30 2,01 m/h
11.6: 404.20-416.09 m 11.89 m / 10h 1,19 m/h
24.6: 416.09-455 m 38.91 m /7h 5,56 m/h
25.6: 455-558.22 m 103.22 m / 24 h 4,30 m/h
26.6: 558.22-566.14 m 7.92 m / 4h30 1,76 m/h
28.6: 566.14-571.15 m 5.01 m / 4h22 1,15 m/h
kernstrook 566,14-571,15 m
boorsnelheid in cm per 15 minuten (met bereikte diepte):
36 (566.50) 35 (566.85) 28 (567.13) 27 (567.40) 20 (567.60) 31
(567.91) 27 (568.18) 25 (568.43) 23 (568.66) 25 (568.91) 25
(569.16) 23 (569.39) 27 (569.66) 24 (569.90) 22 (570.12) 32
(570.44) 41 (570.85) 30 (571.15)
3. kwaliteit boormonsters
3.1. spoelmonsters eerste fase
- Monstername aanvankelijk op de ontzander, met goede resultaten zolang de
sequentie uit zand bestond (tot Zand van Houthalen), weliswaar met
andere, beter flotterende elementen zoals bruinkool en complete schelpen
ondervertegenwoordigd. Nadien werd een homogeen zand geproduceerd tot
einde eerste fase.
- Door verzakking geleidingsbuis waren de spoelmonsters over een lang
traject verontreinigd door zand en grind uit de Neogene formaties en de
oppervlakte laag.
- Beide factoren hadden tot gevolg dat geen stratigrafie op basis van
spoelmonsters kon worden opgebouwd in het interval 219 327 m, en dat
onderliggende monsters onbetrouwbaar blijven.
3.2. PQ kernen
- De boorkernen werden onder waterdruk uit de kernbuis gespoeld volgens
een procédé ontwikkeld door Smet. Op deze wijze wordt de opvang van de
kernen in de kerngoot minimaal gestoord. De kernen werden nadien in
genummerde meterkisten van triplexhout gestapeld. Kernstroken worden
gescheiden door een dwarsplankje met dieptevermelding.
- De kwaliteit van de kernen en ook de recuperatie hangt samen met de
lithologie. Bij coherente gesteenten werd een kernrecuperatie van 100%
gerealiseerd; bij los zand 0%. Lenzen in plastische klei worden
samengeperst in de kernbuis, zetten uit en belemmeren daardoor
doorschuiven van de volgende kernen, waarbij de spoelingsdruk oploopt.
Dit betekent het einde van een kernstrook en/of kernverlies.
- Rekening houdend met de aard der gesteenten was de kwaliteit van de
boorkernen behoorlijk.
3.3. spoelmonsters tweede fase
- Monstername in boorput op grove en fijne zeef, van goede kwaliteit. Het
hoge zandgehalte is afkomstig van de krijtlagen zelf (door de inversie
van de Roerdalslenk) en ontstond niet door uitspoeling in het Zand van
Orp. Wel bleven tot het einde van de boring fijne cuttings (1-2 mm) van
venig ligniet uit de basis Tertiair rondzweven.
3.4. PQ kern, eindkern
- Zoals §3.2, maar eindkern conventioneel gerecupereerd: kernboor
ingebouwd onderaan de 3" stangen waarmee destructief geboord was en
waardoorheen de binnenbuis niet kon opgehaald worden.
- De kern was goed samenhangend; kernopbrengst bedroeg 98%, zelfs 99%
wanneer de gebroken stukken in de kernveer in rekening worden gebracht.
4. verticaliteitsmetingen boorput
Totco metingen werden door de boorfirma Smet verricht op 100, 296 en 380 m
diepte. De afwijking t.o.v. de verticale bedroeg telkens minder dan 1° (ca.
0,5°).
5. logging
5.1. eerste fase: spoelboring: EGS standaardlogging met gammastraling,
resistiviteit en 3-arm caliper (29.5.2002) uitvoering Beaudouin Paquet
nulpunt EGS = werkplatform (bovenkant balken waarop boortoestel is
geplaatst)
nulpunt Smet = rand kelder met terugkeerspoeling, ca 15 cm lager
run 1: gammastraling en 3-arm caliper blijven staan op 139,40 m, top
probleemzone 130,30 m (top afgezakte geleidingsbuis): sonde gezakt tussen
buis en wand boorgat
2 metingen vanaf deze diepte: 3-arm caliper en resistiviteit (telkens met
gammastraling)
tijdsduur 4:30 (11:00-15:30)
run 2 na inbouwen boorstangen doorheen geleidingsbuis (wegens oorsprong van
dit technisch probleem worden hiervoor geen wachttijden aangerekend)
2 metingen: 3-arm caliper en resistiviteit (telkens met gammastraling)
sondes bereiken basis boorgat niet (kabel 1ste sonde ontrold over 340 m,
kabel 2de sonde ontrold tot einddiepte echter met spaghettiknoop in kabel
bij ophalen deze knoop heeft zich gevormd op een diepte van 290-310 m);
de neus van beide sondes zat in de Mergel van Alden Biesen; er is dus
onzekerheid welke diepte de sondes effectief bereikt hebben: niet meer dan
311 m of 340 m de grote mergelrijkdom in de spoelmonsters vooral tussen
336-345 m is moeilijk te verklaren.
Voor dit onderste interval 340-309 m geldt in ieder geval: betekenisloze
metingen (gammastraling beweegt willekeurig rond standaardwaarde,
resistiviteit op minimum, armen caliper niet geopend onder een diepte van
303-309 m. Wegens de precaire toestand van het boorgat werd verkozen geen
verdere trip meer uit te voeren (inbouwen stangen en schoonspoelen om
alsnog te pogen het onderste deel van de boring te meten.
Mudcake vermindert sectie van het boorgat op kleilagen.
In de zandlagen boven 260 m is het boorgat systematisch verwijd tot 30-40
cm (voldoende voor verzakking geleidingsbuis).
Tijdsduur 4:30 (16:15-20:45).
Totale tijdsduur in regie 9h.
5.2. slug test in Zand van Orp
Uitvoering tijdens de nacht van 10-11.6; tijdsduur 14 h; open sectie in
Zand van Orp 382.60-404.20 = 21.60 m filterlengte. Hoeveelheid water
geïnjecteerd bij overdruk 4 bar = 26 cm van waterbak met afmetingen 2,33 x
5,00 m = 3,029 m³ of 0,216 m³/h of 0,054 m³/h/bar stijghoogte.
Spoeling op basis van water; densiteit en viscositeit niet meer gemeten.
5.3. tweede fase: kernboring PQ en spoelboring: EGS standaardlogging met
gammastraling, resistiviteit, sonic en densiteit met 1-arm caliper
(26.6.2002) uitvoering Martin Drake
runs 1 (resistiviteit) en 2 (sonic), telkens met natuurlijke gammastraling
voor correlatie blijven staan op 496 m (sticky clay of 'stopverf' van de
boorders); run 3 (gammastraling-densiteit 1-arm caliper) blijft staan op
417 m (overgang naar Zwartberg klei met grotere uitspoeling op contact met
bovenliggend zandpakket). De log analist deed alle mogelijke inspanningen
om de moeilijke passages te overbruggen, zodat logging over het grootste
gedeelte van het krijt toch mogelijk bleek. Logging tot overlapping met
openhole logging eerste fase.
De uitspoeling in het losse zand van Orp/ mergel van Gelinden overgang aan
de voet van de verbuizing bleef beperkt tot 2 m zonder probleem voor de
logging. Het door de boorders gevreesde drijfzand in het zand van Orp bleek
in deze boring niet gevaarlijk.
Na afloop van de logging werd beslist de logging van het diepere deel uit
te stellen tot na de eindkern, rekening houdend met lange tijdsduur voor
in- en uitbouwen (spuitende stangen), oplopende kosten en tijdelijke
onbeschikbaarheid van EGS.
Tijdsduur: aankomst EGS 17h30, aanvang logging 19h15; eerste run tot 21h10,
tweede run tot 23h10, derde run tot 0h40 (27.6.2002).
5.4. derde fase: eindkern: EGS logging van natuurlijke gammastraling
doorheen de boorstangen (28.6.2002) uitvoering Vincent Rousset
Gamma densiteit - 1-arm caliper sonde afgedaald tot meetdiepte 552.50 m
om contact met top kernbuis te vermijden (op ca 560 m diepte). Logging tot
overlapping met openhole meting tweede fase.
Tijdsduur: aankomst EGS op de werf 9h30 (0 h te Opitter); aanvang logging
12 h, sonde in het boorgat 12h25, uit 13h45
6. plaatsing seismometer
De seismometer moet omstreeks een diepte van 300 m in de verbuizing
geplaatst worden in een verticaal segment met goede koppeling tussen buis
en omgevend gesteente. Plaatsing kan effectief vanaf een diepte van 269 m
(top Klei van Boom); de meest compacte eenheid aangeboord situeert zich
rond 340 m (Mergel van Gelinden). Tektonische informatie die nog kan
ingewonnen worden tijdens het kernen kan eventueel uitsluitsel geven over
de mogelijke aanwezigheid van breukvlakken in het boorgat.
Problematisch is het hoge peil waarop de cement in de verbuizing werd
aangeboord, zonder boorgatmetingen over de uitgeboorde sectie (3-arm
caliper en fullwave sonic).
7. algemene opmerkingen
- Boortoestel wordt niet constant gebruikt zodat verschillende kleine
technische defecten zich manifesteerden: slechte isolatie elektrische
kabels, spoelingsdarm kapot, slechte dichting spoelkop in boorkop,
olielek hydraulisch circuit
- De boormeester houdt niet meer systematisch gegevens bij over
boorvooruitgang, harde banken, lithologische overgangen,
kleurverschillen in de spoeling, zoals gebruikelijk was bij Smet DB.
Deze gegevens zijn nochtans nuttig zowel voor de geoloog als voor
verdere werkzaamheden (logging, verbuizing, cementering). Bij de
eindkern werd dit euvel verholpen.
- De wijze van plaatsing van de geleidingsbuis hield geen rekening met de
informatie over de afwezigheid van grindlagen die nochtans expliciet in
het lastenboek vermeld was (boring gelokaliseerd in oude groeve, waar
het grind verwijderd is). De boorploeg die dit werk uitvoerde baseerde
zich enkel op soortgelijk werk dat reeds in de omgeving uitgevoerd was
(in een andere geologische context): in grind is de frictie groot genoeg
om de buis op zijn plaats te houden; in andere gemakkelijk uitspoelbare
lithologie zoals losse zanden moest de buis gecementeerd worden of
vastgelast aan de putkop. Ondanks de extreme verzakking van de
geleidingsbuis kon de boorput gered worden dank zij de ervaring en
inventiviteit van werfleider L. Vandenbergh
- Boorgatmetingen: de slechte afdaling en slechte registratie van de
sondes in het onderste, kleirijke deel van de boring is een fenomeen dat
herhaaldelijk wordt vastgesteld. Dit heeft geen weerslag op de verdere
afwerking (verbuizing) van de put aangezien deze goed verticaal blijft
en goed van sectie is. Een verklaring voor het falen van de
boorgatmetingen met korte en lichte sondes ligt vermoedelijk in een
combinatie van hogere densiteit van de spoeling, dikke mudcake op de
kleisecties en sterkere kleef tegen de wand van het boorgat, en
opbolling van dikspoeling en klei die de sonde isoleert: de metingen
worden onbetrouwbaar en de zakking van de sonde kan niet meer langs de
meetkabel gecontroleerd worden. Bij verdunning van spoeling op hoger
niveau ontbindt deze bal zodat apparatuur weer normaal gaat
functioneren. Dit probleem treedt bij voorkeur op in diepere kleirijke
delen van putten waar een groot tijdsverschil bestaat tussen tijdstip
van boring en van meting zodat de spoeling kon uitzakken; een oplossing
is niet voorhanden, tenzij het tijdrovende meten in afzonderlijke
intervallen na inbouwen van stangen en spoelen van het boorgat.
- De lange tijdsduur bij verschillende booractiviteiten (in- en uitbouwen)
door de firma Smet, en de beperkte beschikbaarheid van de logging firma
EGS ( boorwerkzaamheden moesten aangepast worden aan het tijdstip waarop
EGS kon toekomen of moest vertrekken) zijn beide te wijten aan eenzelfde
kwaal van de moderne tijd: tekort aan gekwalificeerd personeel.
8. geologie
8.1. vergelijking met de geologische kaart
- Volgens kaartblad Maaseik (1/50.000) dagzoomt Zand van Genk in het dal
van de Itterbeek, en dus ook in de oude groeve waar bovenliggende
laagpakketten verwijderd zijn.
Volgens de boorbeschrijving vangt het Zand van Genk pas aan op een diepte
van 75 m. De Formaties van Bolderberg en van Mol (of Kasterlee zonder
glauconiet) zijn dus verward op de nieuwe geologische kaart. Het verschil
in diepte voor de top Bolderberg bedraagt lokaal zelfs meer dan 75 m.
- Het opmerkelijke verschil in de stratigrafische ouderdom van de
dagzomende lagen tussen het sportterrein van Opitter (met boring
seismometer 48E294) en de oude zandgroeve van Solt (48E296) behoeft een
verklaring: Zand van Mol op Zand van Kasterlee aan het sportterrein, Zand
van Diest op Zand van Bolderberg te Solt. Op basis van de stratigrafische
opeenvolging in put 48E294 komt dit overeen met een denivellatie van 75 m
tussen beide sites op onderlinge afstand van ca 1 km, parallel aan de
Feldbiss breuk.
Vier mogelijkheden kunnen worden overwogen: subsidentieverschillen,
breukwerking, plooiing of foutieve stratigrafische interpretatie.
- Dergelijke synsedimentaire dikteverschillen ten gevolge van verschil in
subsidentie passen niet in het paleogeografisch kader van de formaties
van Diest-Kasterlee, en zijn ook moeilijk realiseerbaar zonder
bijkomende breukwerking.
- Voorkomen van breuken kon lokaal niet aangetoond worden door sterke
verstoring van de reflectiesignalen in de omgeving van de Feldbiss
breuk; dergelijke breuk tussen beide sites zou zich echter wigvormig van
de Feldbiss moeten verwijderen en hiervoor werden geen aanwijzingen
gevonden op de seismische profielen doorheen het Hoog van Bree. De hoge
steilrand van Opitter dankt trouwens zijn ontstaan aan convergentie van
de randbreuken van de Roerdalslenk over een afstand van 7 km tussen
Neeroeteren-Waterloos en Bree.
- Oppersing in de relay zone waar de Heerlerheide breuk uitwigt tegen de
Feldbiss breuk veroorzaakt een structurele helling volgens de richting
tussen beide sites (de maximale helling loodrecht op de strekking, die
met een bijna rechte hoek op de Feldbiss breuk staat is dan
waarschijnlijk nog groter). Een analoge structuur werd waargenomen ter
hoogte van de Bichterweerd scarp in de Maasvallei bij Rotem, waar de
Kiezeloölietformatie met een structurele helling van 6° meer dan 50 m
opwelft onder het Maasgrind (Dusar et al., 2001). Bijkomende
aanwijzingen zijn de veralgemeende opheffing van Tertiaire reflectoren
in de richting van de Feldbiss breuk op verschillende seismische
profielen over het Hoog van Bree, begeleid door kleine
opheffingsbreukjes op de zuidrand van het Hoog van Bree, waarvan het
bedrag echter ruim onvoldoende is om het gevonden hoogteverschil te
verklaren (ten minste in de Tertiaire formaties). De extreme oppersing
te Solt zou dan een fenomeen zijn dat beduidend kleinschaliger is dan
het Hoog van Bree in zijn totaliteit, en kon gebeurlijk om die reden
niet aangetroffen worden op de seismische profielen.
- Verkeerde stratigrafische interpretatie van de glauconiethoudende zanden
boven de witte zanden te Solt en een rist andere ontsluitingen tussen
het Itterdal en Solt (o.a. de typelocaliteiten van Opitter en de Molen
van Gruitrode) lijkt onwaarschijnlijk. Nochtans is in de PIDPA
verkenningsboring van Poppel een analoog glauconietvrij pakket in het
Zand van Kasterlee aangeboord. Gaat het hier om een analoog fenomeen? Op
deze wijze worden de onwaarschijnlijke dikteverschillen natuurlijk
uitgewist: alles blijft zich afspelen binnen het lateraal equivalent van
de Formatie van Kasterlee. Op die wijze worden ook de redenen die
Gullentops aanhaalde om nieuwe, lokale leden van de formaties van Diest
en van Bolderberg in te voeren plausibeler (afwijkende zware
mineralensamenstelling - zie Toelichtingen voor het kaartblad Maaseik):
het zouden dan nieuwe leden worden in de Formatie van Kasterlee.
- Volgens de Toelichtingen voor het kaartblad Maaseik zou de Formatie van
Kasterlee (sensu stricto, zie opmerking hierboven) moeilijk te
onderscheiden zijn van onderliggende en bovenliggende eenheden. Waar dit op
boorgatmetingen (gammastraling en resistiviteit) inderdaad een
intermediaire positie inneemt, bleken de spoelmonsters toch zeer goed te
onderscheiden op basis van kleurverschil en glauconietgehalte. De
onderverdeling van de Formaties van Kasterlee en Diest die door Gullentops
is voorgesteld op basis van afwijkende zware mineralensamenstelling (zie
Toelichtingen voor het kaartblad Maaseik) kon bij louter visuele
beschrijving van de spoelmonsters niet bevestigd worden. Wel vertonen beide
formaties een enigszins ander uitzicht (kleur, lemigheid) dan de
corresponderende eenheden meer west- en zuidwaarts in het Kempisch Bekken.
- Volgens Profiel 4 horend bij de geologische kaart van het kaartblad
Maaseik zijn alle lithostratigrafische eenheden tot en met Voort sterk
gereduceerd in dikte in deze sectie van het Hoog van Bree. In feite komt de
stratigrafische opeenvolging van het Tertiair zeer goed overeen met de
boring KB146 (48E248) van Neerglabbeek, ca 2 km meer zuidelijk gelegen, ten
zuiden van het Hoog van Bree. Interessante verschillen zijn:
- de Klei van Veldhoven aan de top van de Formatie van Voort is in de
boring Opitter vervangen door een gamma-ray-piek, kenschetsend voor een
hardground of sedimentatie-onderbreking
- het boven Tongeren (Formatie van Borgloon) blijft sterk verdunnen in
noordelijke richting.
Overeenkomsten zijn dan weer:
- het grote aandeel van kalkrijke eenheden in het Paleogeen (Alden Biesen,
Waterschei, Gelinden b, Gelinden)
- het grote aandeel van het oudere Paleoceen (Opglabbeek-Heers) t.o.v. het
jonere Paleoceen (Landen) en het Eoceen.
8.3. Mudlogging in de diepere Tertiaire formaties en de beslissing tot
einddiepte van de spoelboring(interval 311-382 m)
Op basis van de geologische kaart werd een prognose opgesteld waardoor het
krijt op 330 m diepte zou aangeboord worden. De kwaliteit van de
spoelmonsters liet nauwelijks toe de stratigrafie te volgen tijdens het
vorderen van de boring (zie §3.1); boorgatmetingen konden deze leemte niet
opvullen. Enige aanknopingspunt was het aanboren van mergel
(geïnterpreteerd als Mergel van Gelinden of de kalkrijke basis van de Klei
van Waterschei) rond 310-340 m, overeenkomstig de geologische prognose. Dit
zou een sterke diktereductie impliceren voor het interval Tongeren-Landen
(311-336 m) dat in vergelijking met de boring Neerglabbeek tot minder dan
de helft gereduceerd zou zijn. In feite was het Mergel van Alden Biesen.
De onderliggende Tertiaire formaties werden ook niet herkend in de
spoelmonsters. De dikte van het detrietische basispakket van het Tertiair
(interval 345-369 m maximaal) zou volgens prognose opnieuw tot minder dan
de helft gereduceerd moeten zijn t.o.v. de boring Neerglabbeek. In feite
ging dit om het Tongeren-Landen pakket.
Vanaf 369 m werden nogmaals witte kalkrijke cuttings opgemerkt, naast
kleilamellen afgeslagen van de wand van het boorgat in bovenliggende
kleilagen zoals typisch in de bovenste krijtlagen wordt waargenomen. De
witte cuttings waren wel atypisch voor het krijt: geen grove gele
kalkarenieten maar fijnzandig wit mergelig krijt dat compleet
desintegreert, vergelijkbaar met het onderste krijtpakket uit de boring
Molenbeersel, maar dus in feite afkomstig uit de Mergel van Gelinden.
Een alternatieve hypothese had kunnen zijn dat de boring een
opschuivingsbreuk van 30 à 35 m doorsneden zou hebben aan de basis van de
Mergel van Gelinden, op diepte 345 m en dat het onderste kalkpakket een
herhaling zou zijn van de Mergel van Gelinden. Aanwezigheid van het zand
van Orp bij de aanvang van de kernboring bevestigt de interpretatie van het
laatste mergelpakket als Mergel van Gelinden.
8.4. Eerste besluiten over het Hoog van Bree
- Op de nieuwe geologische kaart Maaseik is de stratigrafie van Solt
doorgetrokken naar het Itterdal, waarlangs het sportterrein gelegen is.
Deze kaart gaat immers uit van een concept van een randbreuk voor het Hoog
van Bree om de anomalie van Solt te verklaren. Dit kon gebeuren omdat bij
de verwerking van de geologische kaart geen rekening wordt gehouden met
seismische profielen.
- Er is echter geen sprake meer van het 'Hoog van Bree' tijdens het
Tertiair: er is geen echt onderscheid qua dikte en diepte met het
aangrenzende deel van het Kempisch Plateau. Weliswaar veroorzaakt de
structurele positie aan de rand van de slenk enigszins afwijkende facies in
de jongere formaties. Het Hoog van Bree is een verlengstuk van het Kempisch
Plateau, tijdens het Tertiair.
Tijdens het oudere Tertiair (Formatie van Heers tot Groep van de Rupel) is
er nauwelijks verschil tussen Kempisch Plateau en Roerdalslenk. Tijdens het
oudste tertiair (formaties van Houthem en Opglabbeek kent de slenk wel een
subsidentietoename, die evenmin in Opitter wordt waargenomen.
Enkel tijdens het Krijt is het 'Hoog van Bree' actief als opheffingsgebied,
maar het neemt een intermediaire positie in tussen Bekken van de Kempen en
Roerdalslenk. De oorspronkelijke interpretatie in Bouckaert et al. (1981)
en vooral Rossa (1987) wordt bevestigd. Tijdens het vroegste Tertiair en
het Krijt zijn er duidelijk tektonische invloeden: wrenching gekenmerkt
door pop-up en/of opschuivingsbreuken. De invloed van de zuidelijke
randbreuk van het Hoog van Bree is hierbij dus beperkt: trends in
subsidentie/opheffing accentueren zich wel aan deze breuk maar strekken
zich toch uit over een grotere zone. Dit fenomeen is ook waar te nemen op
de nieuwe seismische opname van 1999 (Dusar et al., 2001).
- Het pre-Krijt op het Hoog van Bree was voorwerp van debat: Trias zoals in
de interpretarie van Rossa (1987), Carboon zoals in de interpretatie van
Langenaeker (1999), of zelfs Jura indien het Hoog van Bree dan wel degelijk
deel zou uitmaken van de Roerdalslenk. Het resultaat ligt er weer tussenin.
Er is weliswaar Trias aangeboord onder het Krijt, maar dit pakket is zeer
dun en wordt al snel gevolgd door Carboon. Er lijkt ook tijdens het pre-
Krijt een geleidelijke voortzetting van de stratigrafische opeenvolging en
tektonische stijl vanuit de boring Neerglabbeek waar te nemen. Alhoewel er
voor de Carboon boorkern van Opitter verschillende stratigrafische
interpretaties bestaan (voorlopige interpretatie op basis van megaflora
hoog Westfaal D volgens van Amerom, op basis van palynologie hoog Westfaal
C of onder Westfaal D volgens Streel). In ieder geval is het facies en
inkoling van het Carboon in boring Opitter goed vergelijkbaar het bovendeel
van de Formatie van Neeroeteren, zoals gekernd in boring KB146
Neerglabbeek.
dikte vergelijking met boringen Neerglabbeek en Molenbeersel
stratigrafie Opitter Neerglabbeek Molenbeersel
'Mol' 20* 17 216
Kasterlee-Diest 58 56 253
Genk 69 67 161
Houthalen 31 41 124
Voort 76 73 260
Eigenbilzen 18 17 16
Boom 33 34 31
Berg 9 8 13
Alden Biesen-Henis 5 15 0
Tongeren 28 26 13
Waterschei 12 15 23
'Gelinden b' 5 9 incl.
Gelinden 24 19 23
Orp 22 32 10
Opoeteren 15 21 60
Houthem-Maastricht 34 39 61
Boven Gulpen + Vijlen 12 67
Onder Gulpen 32 74
Vaals 16 73
Aachen 10 15
* incl. 3 m voorkomend in de groevewand, boven het aanvangspeil van de
boring
9. Rapporten
EGS European geophysical Services. Opitter Seismometer Borehole Logging
Report. Operations of 29.05 and 26/27.06.2002. EGS Ref. BE-02-007-006-R-01,
7.10.2002.
Felder, P.J., 2002. Bioklastenonderzoek van monsters uit de boring 48E-294
te Opitter, België.
10. Referenties
Demyttenaere, R. & Laga, P., 1988. Breuken- en isohypsenkaarten van het
Belgische gedeelte van de Roerdal Slenk. Belgische Geologische Dienst,
Professional Paper 1988/4, N. 234, 20 pp.
Dusar, M. & Houlleberghs, E., 1981 - De steenkoolverkenningsboring van
Neerglabbeek (Boring 146 van het Kempens Bekken). Ann. Mines Belg., 1981-
11: 913-1003.
Bouckaert, J.; Dusar, M. & Vande Velde, E., 1981 - Exploration for coal in
the Neeroeteren - Rotem area. Preliminary results of a seismic survey
carried out in December 1980 - January 1981. Ann. Soc. géol. Belg., 104:
281-289.
Dusar, M.; Rijpens, J.; Sintubin, M. & Wouters, L., 2001 - Plio-Pleistocene
fault pattern of the Feldbiss fault system (southern border of the Roer
Valley Graben, Belgium) based on high resolution reflection seismic data.
Netherlands Journal of Geoscience, 80: 79-93.
Heilmann-Clausen, C., 1985 Dinoflagellate stratigraphy of the uppermost
Danian to Ypresian in the Viborg 1 borehole, central Jylland, Denmark.
Danske Geoliske Untersögelse, series A, 7, 69 p.
Langenaeker, V., 1998. Indications for a transpressional late Cretaceous
inversion in the Belgian part of the Roer Valley Graben. Aardk. Mededel. 9,
139-142.
Rossa, H.G., 1987. Upper Cretaceous and Tertiary inversion tectonics in the
western part of the Rhenish-Westphalian coal district (FRG) and in the
Campine area (N. Belgium). Annales de la Société geologique de Belgique,
109: 367-410.
Sels, O.; Claes, S. & Gullentops, F., 1999. Geologische kaart van België
Vlaams Gewest Kaartblad (18-10) Maaseik-Beverbeek. BGD ANRE.
Van der Sluys, J., 2000. Verkenningsboringen in het Belgische deel van de
Roerdalslenk. Belg. Geol. Dienst Prof. Paper 2000/3 N. 292, 92 p.
Vlerick, R., 1991. Organic-walled microfossils from the type area of the
Paleocene Heers and Landen formations of Belgium. Bulletin de la Société
belge de Géologie, 96: 293-308.
Meuse-Rhine Euregio Geologists Meeting, Krefeld, 9.5.2003
The Bree Uplift at the southern boundary of the Rur Valley Graben. New
lessons from borehole Opitter.
Michiel Dusar
Borehole Opitter 48E 294 (KB 225) was drilled in 2002 as a joint project of
the Royal Observatory of Belgium and the Geological Survey of Belgium for
the emplacement of a seismometer on the Campine Plateau as close as
possible to the Bree Scarp, southern margin of the Rur Valley Graben. The
borehole Opitter reached a depth of 571 m and traversed Tertiary,
Cretaceous, Triassic and Carboniferous formations.
Borehole Opitter is the first deep well drilled on the 'Bree Uplift', a
Cretaceous inversion structure parallel to the Rur Valley Graben, in
between the converging terminations of the Heerlerheide and Grote Brogel
faults, discovered by a coal seismic survey 'Neeroeteren-Rotem' in 1982.
The areal extent of the Bree Uplift was defined by the coal seismic survey
'Meeuwen Bree' in 1982; timing and effect of the inversion was fully
described by Rossa in 1987. However, the new geological map 18-10 Maaseik-
Beverbeek, published in 1999 displays the Bree Uplift as a late Tertiary
horst with strongly dipping and thinning Tertiary strata. A high-resolution
shallow reflection seismic survey carried out in 1999 over the southern
boundary faults of the Rur Valley Graben confirmed the previous seismic
interpretation and invalidated the structural interpretation shown on the
geological map. Tertiary formations extend with rather constant thickness
and almost undisturbed from borehole 146 (Neerglabbeek) in the Campine
basin towards borehole Opitter near the edge of the Rur Valley Graben,
meaning that the southern boundary of the Bree Uplift was largely inactive
during the Tertiairy. Cretaceous sediments are reduced to half on the Bree
Uplift, which thus takes an intermediate position between Campine basin and
Rur Valley Graben. A reduced Buntsandstein sequence was found, covering
the, probably youngest Carboniferous strata drilled in the Campine, which
indicates that the Cimmeric downthrow of the southern boundary fault of the
Bree Uplift was not in balance with subsequent Cretaceous inversion, as is
generally the case. Faults marking the southern boundary of the Bree Uplift
apparently were short-lived and not reactivated, resulting in a vague
deformation zone.
The stratigraphic divergence between the Tertiary succession of borehole
Opitter and outcrops in the former Solt sandpit, 1 km further to the SE,
parallel to the Bree Scarp, needs to be explained. Either the special
facies observed in the Solt sandpit are not local facies types of the Diest
and Bolderberg formations as postulated by Gullentops & Huyghebaert (1999)
but of the younger Kasterlee formation. Or the uplifted sediments of the
Solt sandpit are deformed in the relay zone between Feldbiss and
Heerlerheide faults. The 1999 seismic survey showed a similar structure
along the Bichterweerd Scarp in the Meuse valley, the relay zone between
the Feldbiss and Geleen faults. Here, the Kieseloolith formation displays
an antiform structure with dips of 6° and vertical denivellation of 50 m
below the Meuse river gravels.
Summarising, the Bree Uplift remains a Cretaceous inversion structure, not
reactivated as a horst during the Tertiary. Local uplift of Tertiary strata
is probably due to compressional events in fault relay zones along the Rur
Valley Graben boundary.
BELGISCHE GEOLOGISCHE DIENST
048E 0294 (VIII, b) KAARTBLAD: BREE
p. 1/21
***************************************************************************